e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerensheide

Overzicht

Gevonden: 492
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maag maag: maach (Kerensheide) maag [maach, maacht] [N 10 (1961)] III-1-1
mager schrapel: schrepel (Kerensheide) mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] III-1-1
manchet manchet: manchette (Kerensheide) manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
manchetknoop manchettenknoop: manchetteknuip (Kerensheide) manchetknoopjes [N 23 (1964)] III-1-3
mand mandel: mɛnjǝl (Kerensheide) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mannenkleren mansluikleren: mansluukléjer (Kerensheide) mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
mannenonderhemd stoepje: stubke (Kerensheide) onderhemd voor mannen [N 25 (1964)] III-1-3
mantelpak mantelpakje: mentjelpêkske (Kerensheide) mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)] III-1-3
meelworm, larve van de meeltor worm: wórm (alg.) (Kerensheide) meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)] III-4-2
melkkannetje melkpotje: mèlkpötje (Kerensheide) melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)] III-2-1