24371 |
rups |
rups:
rópsj (Q015b Kerensheide)
|
rups [N 26 (1964)]
III-4-2
|
21081 |
sabbelen |
sabbelen:
sabbele (Q015b Kerensheide)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sandaal (Q015b Kerensheide)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17800 |
schede |
messenschede:
messeschei (Q015b Kerensheide)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
m`n ooge schemere (Q015b Kerensheide)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19564 |
schenkkan |
bierkarafje:
bierkrachje (Q015b Kerensheide)
|
karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17726 |
scherp kijken |
mieren:
miere (Q015b Kerensheide)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
26397 |
scheut |
scheut:
šø̄t (Q015b Kerensheide)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
schilmetsje:
schilmetske (Q015b Kerensheide)
|
mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18341 |
schoeisel |
t leer]:
vootgetuug (Q015b Kerensheide)
|
schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)]
III-1-3
|