e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerensheide

Overzicht

Gevonden: 492
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slipjas slipjas: slipjas (Kerensheide) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] III-1-3
slokdarm krop: krop (Kerensheide) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
sluik haar pletshaar: plètsjhòòr (Kerensheide) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren knikkebollen: knikkebolle (Kerensheide) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
smaak smaak: smaak (Kerensheide) smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] III-1-1
smalle buikriem buikzeel: buk˲ziǝl (Kerensheide) Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61] I-10
smalle weg, pad paadje: pē̜tjǝ (Kerensheide) Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.] I-8
snikken snikken: snikke (Kerensheide) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snoer snoer: snōr (Kerensheide) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snottebel snotterpul: [Naar analogie met snoterkuiken? Cfr. WNT: pul, 1) Jong van een kop of eend ...]  snoterpöl (Kerensheide) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2