18002 |
verkleumd |
verstijfd:
verstiefd (Q015b Kerensheide)
|
verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18709 |
versierde schouderdoek |
franjelplag:
fraanjelplak (Q015b Kerensheide, ...
Q015b Kerensheide)
|
schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal] [N 23 (1964)] || Schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal]. [N 23 (1964)]
III-1-3, III-3-3
|
32577 |
verteerde mest |
kort mest:
kǫrt [mest] (Q015b Kerensheide),
rot mest:
rǫt [mest] (Q015b Kerensheide)
|
De termen in dit lemma zijn voor het merendeel van toepassing op mest die lange tijd het onderste of het binnenste deel van de mesthoop heeft gevormd en daardoor goed verteerd is: mest van hoge kwaliteit, die gemakkelijk in kleine delen uiteenvalt. Het onderste uit de mestkuil is vaak zo brokkelig dat het niet met de riek kan worden opgenomen. Deze mest wordt veelal als weidemest gebruikt. Voor sommige termen zie men dan ook het lemma compost. De termen aan het einde van het lemma hebben betrekking op oude, uitgedroogde mest die zijn kwaliteit grotendeels verloren heeft. [N M, 10a; N 11, 27 add.; N 11A, 4a + 4c + 36 + 37; JG 1a + 1b add; div.]
I-1
|
18277 |
vest |
kamizool (<fr.):
kamezool (Q015b Kerensheide)
|
herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18533 |
vestzakje |
tasje:
tèsjke (Q015b Kerensheide)
|
vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
tien geboden:
B.v. blief mit dien 10 gebode dao vanaaf.
de 10 gebode (Q015b Kerensheide)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24402 |
visaas |
worm:
wórm (Q015b Kerensheide)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaischotel:
waar vla opgelegd wordt
vlaaischŏtel (Q015b Kerensheide)
|
schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maaj (Q015b Kerensheide)
|
made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33986 |
vliegennet |
net:
nęt (Q015b Kerensheide),
vliegennet:
vlēgǝnęt (Q015b Kerensheide)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|