18152 |
wijdbeens lopen |
kooien:
kòoje (Q015b Kerensheide)
|
lopen: met de benen ver uiteen lopen [kooje, met een wijde kooi loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18555 |
wijde regenmantel zonder mouwen |
cape (eng.):
keep (Q015b Kerensheide)
|
regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17667 |
wijsvinger |
wijsvinger:
wiesvinger (Q015b Kerensheide)
|
wijsvinger [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17576 |
wilde hoofdharen |
vleughaar:
vleechhòòr (Q015b Kerensheide)
|
hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17612 |
wipneus |
wipneus:
wipneus (Q015b Kerensheide)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18633 |
witte muts met een strik onder de kin |
kornetje (<fr.):
kernètje (Q015b Kerensheide)
|
mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32999 |
zaad, zaaigoed |
zaadgoed:
zǭt˲gōt (Q015b Kerensheide)
|
Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.]
I-4
|
33001 |
zaaigraan ontsmetten |
tarren:
tarǝ (Q015b Kerensheide)
|
Het zaaigraan wordt ontsmet om schimmelvorming en andere ziekten te voorkomen en te bestrijden. In de meeste gevallen werd een poeder, vaak met de algemene naam kalk aangeduid, door het zaaigraan gemengd. Het behandelen van het zaaigraan met teer wordt ook gedaan om vogels ervan vandaan te houden. De zegsman van Q 35 geeft dit als volgt weer: "Kelksel werd gebruikt om het zaaigraan een andere kleur te geven. Men mengde pek of teer met warm water en goot dit op het graan. Doordat het graan nu en andere kleur had bleven de vogels van het graan af." De typen tarren in dit lemma, en tar in het volgende, zijn bijvormen van respectievelijk teren en teer. [N M, 24a; monogr.]
I-4
|
18363 |
zaaikleed |
zaaischolk:
zèèjscholk (Q015b Kerensheide)
|
voorschoot, linnen ~ waarin de zaaier het graan meevoert (vgl WLD-I-4, lm 2.10) [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32998 |
zaaitijd |
het is zaaiens:
ǝt es˱ žięi̯ǝs (Q015b Kerensheide)
|
De tijd waarin gezaaid werd. Daar waar de j-klank in het woord zaaien in het westen van Belgisch Limburg, waar het vocalisme van ''zaaien'' en ''zaden'' samenvalt, ontbreekt, is niet altijd uit te maken of het eerste lid ''zaai-'', dan wel ''zaad-'' is; zie het lemma ''zaaien'' (2.1). De volgorde van de ''zaai-''varianten is die zoals in het lemma ''zaaien'' (2.1) [N M, 21; Wi 18; monogr.]
I-4
|