32773 |
egtanden |
tanden:
(sg tant)
tandǝ (K317a Kerkhoven)
|
Oude houten eggen hadden houten tanden. Ze waren schuin in het raam aangebracht, meestal in de hoofdbalken. Bij de driehoekige eg wezen ze in de richting van het verbindingspunt van de beide hoofdbalken. Bij een vierhoekige eg stonden de tanden naar één van de hoeken gericht. Een houten eg die als onkruideg gebruikt werd, was vaak van ijzeren tanden voorzien. Een ijzeren eg heeft steeds ijzeren tanden. In dit lemma zijn achter de (meervoudige) varianten of achter de plaatsnummers ook opgaven in de enkelvoudsvorm vermeld. [JG 1a + 1b; N 11, 68; N 11A, 155d + e; monogr.]
I-2
|
21780 |
eigendom |
eigendom:
eagendom (K317a Kerkhoven)
|
Noem het (dialect)woord voor: datgene wat je bezit, wat van u is? [eigendom] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
28471 |
eitjes |
eitjes:
eitjes (K317a Kerkhoven)
|
De eitjes die de koningin legt. Een ei is maximaal twee millimeter. Zowel de bevruchte als de onbevruchte eieren worden door één individu, de koningin of moer, gelegd. De koningin gaat van cel tot cel bij het leggen. Ze stelt een vluchtig onderzoek in met haar sprieten, kromt vervolgens het achterlijf en deponeert op de bodem van elke cel een eitje. [N 63, 21a]
II-6
|
24142 |
ekster |
ekster:
ekster (K317a Kerkhoven)
|
ekster [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
20333 |
enig kind |
koekoek:
koekoek (K317a Kerkhoven)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeks-jong] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33605 |
enten |
griffelen:
grefələ (K317a Kerkhoven)
|
[RND 07]
I-7
|
21204 |
envelop |
envelop (<fr.):
avvelop (K317a Kerkhoven)
|
een omslag (van een brief) [ZND 39 (1942)]
III-3-1
|
17985 |
epidemie |
epidemie:
epedemie die zich rap vuruit zet (K317a Kerkhoven)
|
Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie, besmettelijke ziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛt (K317a Kerkhoven)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
éétə (K317a Kerkhoven)
|
eten [RND]
III-2-3
|