22858 |
kraaltjes |
parelingetjes:
pɛ.rliŋskəs (K317a Kerkhoven)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
kr˙ān (K317a Kerkhoven),
sleutel:
slø̄tǝl (K317a Kerkhoven)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
18107 |
krentenbaard |
baardziekte:
boatziekte (K317a Kerkhoven)
|
Uitslag, zweertjes op de lippen en de kin (krentenbaard, baardziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18224 |
kreukel |
kreukel:
kreukel (K317a Kerkhoven),
plooi:
plooi (K317a Kerkhoven)
|
Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18146 |
kreupel |
mank:
mank (K317a Kerkhoven)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (hompe(le)n, manken, lammen, mank lopen). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krebē̜tǝr (K317a Kerkhoven)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
21501 |
krijt |
krijt:
e stuk wit krijt (K317a Kerkhoven)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
17861 |
krioelen |
wemelen:
wemele (K317a Kerkhoven),
wriemelen:
friemele (K317a Kerkhoven)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (krioelen, kriemelen, wriemelen, friemelen, wemelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
krop (K317a Kerkhoven)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17894 |
krommen, ombuigen |
krommen:
krom (K317a Kerkhoven),
omplooien:
omplooie (K317a Kerkhoven)
|
Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|