id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19613 | bezem | bessem: bęsǝm (Kerkhoven), bezem: be̝ͅsəm (Kerkhoven) | bezem [RND] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b] I-4, III-2-1 |
19729 | bezemsteel | steel: stēl (Kerkhoven) | bezemsteel [RND] III-2-1 |
21270 | bieden | bieden: biən (Kerkhoven) | bieden [RND] III-3-1 |
20830 | bier | bier: bīēr (Kerkhoven) | bier [RND] III-2-3 |
34238 | biestmelk | biest: bist (Kerkhoven) | De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.] I-11 |
33245 | bietenveld | groenland: grynlant (Kerkhoven) | Met bieten of rapen bezaaid stuk land. [L 41, 2; monogr.] I-5 |
34345 | biggen werpen | baggen: bágǝ (Kerkhoven) | Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.] I-12 |
28399 | bij | bij/bie: bi (Kerkhoven), bī (Kerkhoven) | De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.] II-6 |
32708 | bijeenploegen | bijeenrijden: biǝ(n)rę̄ǝ (Kerkhoven) | Bijeenploegen is de manier van ploegen (met een niet-wentelbare ploeg), waarbij de voren van twee kanten naar het midden van de akker worden omgekeerd. Men begint in het midden van de akker, waar men twee voren tegen elkaar ploegt. Vervolgens ploegt men de 3e voor tegen de Ie aan, de 4e tegen de 2e, de 5e tegen de 3e, enz. Na iedere voor gaat men, terwijl men de ploeg laat slepen, over de keerstrook naar de andere helft van de akker, om daar de volgende voor te ploegen. Die sleepweg wordt langer, naarmate het ploegwerk vordert. Laaggelegen en natte akkers werden in het midden gewoonlijk wat hoger aangeploegd. Termen met rug lijken daarop te wijzen. Wat de typen in de middel beginnen, in de middel aanschieten, in de midland aanschieten e.d. betreft, die de bedoelde ploegwijze benoemen naar of ook bruikbaar zijn voor het ploegen van de eerste voren daarbij, zie men ook het lemma De Eerste Voor Ploegen, onder B. [N 11, 49; N 11A, 119a; JG 1a + 1b + 1c; A 33, 1a + b; monogr.] I-1 |
28590 | bijen bewusteloos maken | bedwelmen: bedwelmen (Kerkhoven), bǝdwɛlǝmǝ (Kerkhoven), beroken: beroken (Kerkhoven), roken: roken (Kerkhoven), verdoven: vǝrduǝvǝ (Kerkhoven) | Het bedwelmen van bijen. Om steken te voorkomen bij bijvoorbeeld het verplaatsen van een bijenvolk naar een nieuwe woning, maakt men de bijen bewusteloos met rook, salpeterdamp, nitraat, zwavel of propolis. [N 63, 77a; N 63, 73d; N 63, 77g; JG 1a+1b; JG 2b-5, 9; Ge 37, 157; monogr.] II-6 |