21475 |
neger |
neger:
neger (K317a Kerkhoven)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17629 |
nek |
nek:
nek (K317a Kerkhoven),
nɛk (K317a Kerkhoven)
|
Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
24217 |
nestkastje |
vogelhuisje:
vogelhuiske (K317a Kerkhoven)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
34154 |
niet drachtig |
muntig:
møntex (K317a Kerkhoven)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
paljas:
paljas (K317a Kerkhoven)
|
noodbed, kermisbed [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|
28639 |
noodvoederen |
noodvoeren:
noodvoeren (K317a Kerkhoven)
|
Het voederen aan het einde van de winter, als de bijen door hun eigen voorraad heen zijn en het nog te koud is om zelf honing te halen. Volgens de informant van L 333 is dit bijvoeren uit den boze en mag het eigenlijk niet voorkomen. [N 63, 110b; Ge 37, 194; monogr.]
II-6
|
28570 |
nosema |
nosema:
nosema (K317a Kerkhoven)
|
Ziekte die de darm van de bij aantast. De nosema-bacil is een darmparasiet of zwakteparasiet. Deze parasiet wordt in de hand gewerkt door stuifmeelgebrek. Deze bacil vormt sporen die in honing verblijven en door de bijen bij de voeding worden ingenomen. Bij hun tocht door de darm ontwikkelen deze sporen zich weer tot bacil. In de darm vermenigvuldigen ze zich zeer snel. De besmette bijen sterven dan ook al na twee à drie dagen. Bestrijding in zeer ernstige gevallen door afzwavelen en verbranden van het volk. Ook andere, chemische bestrijding is mogelijk. [N 63, 71; N 63, 71a]
II-6
|
33558 |
okkernoot |
okkernoot:
hokkenote (K317a Kerkhoven)
|
I-7
|
23227 |
oksaal |
hoogzaal:
e schoeën hoeëgzaol (K317a Kerkhoven)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)]
III-3-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slax[molen] (K317a Kerkhoven)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|