33568 |
peterselie |
peterselie:
petərsēli (K317a Kerkhoven)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21063 |
peul |
hauw:
haaw (K317a Kerkhoven)
|
groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
hauw:
haaw (K317a Kerkhoven),
schaal:
sxāl (K317a Kerkhoven)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
pole (K317a Kerkhoven)
|
[ZND 40 (1942)]
I-7
|
33569 |
peulerwten |
suikererwten:
søͅykəreͅtə (K317a Kerkhoven)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
18806 |
piekeren |
loeren:
hij zit doa aaltij te loere (K317a Kerkhoven),
prakkiseren:
hij zit dao altij te prakkezeere (K317a Kerkhoven)
|
hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
22424 |
pijl |
pijl:
pijl (K317a Kerkhoven)
|
de dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pɛ.in (K317a Kerkhoven),
zeer:
si.ər (K317a Kerkhoven)
|
pijn [RND]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
kramp:
kraamp (K317a Kerkhoven)
|
Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17794 |
pijpenkrul |
haarkrul:
haarkrul (K317a Kerkhoven)
|
Pijpenkrul. Spiraalvormige haarkrul [pijpenkrul, pijpenlok, papillote] [N 114 (2002)]
III-1-1
|