26785 |
inkuilen |
inkuilen:
ęnkālǝ (P180p Kerkom)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
33182 |
inleggen (in een voor) |
inleggen:
ęnlęgǝ (P180p Kerkom)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
ęnspanǝ (P180p Kerkom)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
25725 |
jachtbuis |
buis:
buis (P180p Kerkom)
|
De buis waardoor het water door middel van hoogteverschil van de waterketel naar de beslagkuip wordt gevoerd of waardoor de gekookte wort door middel van hoogteverschil naar de koelbakken wordt afgevoerd. In Q 20 liep de buis van de brouwketel naar de beslagkuip. [N 35, 34a; N 35, 34b; N 35, 35a; N 35, 32b]
II-2
|
25724 |
jager |
emmer:
ęmǝr (P180p Kerkom
[(34a b)]
),
koperen kruik:
kōpǝrǝ krāk (P180p Kerkom
[(34a b)]
)
|
De (koperen) emmer aan een lange of korte steel, eventueel in de vorm van een groot soort lepel, of de kruik of kan met een schenkrand of schenktuit waarmee men heet water op het moutmeel in de beslagkuip brengt (vraag N 35, 34a), wort naar de wortelketel transporteert (vraag N 35, 34b) en gekookte wort naar de koelbakken of andere installaties voert (vraag N 35, 34c). Achter het plaatsnummer is tussen haakjes opgenomen voor welke vraag/vragen het antwoord van de desbetreffende plaats geldt. In L 325 en P 180 gebruikt men een koperen emmer. Zie ook afb. 6. [N 35, 34a; N 35, 34b; N 35, 34c; monogr.]
II-2
|
25814 |
jong bier |
bier:
bir (P180p Kerkom)
|
Bier dat de hoofdgisting heeft ondergaan, vers gebrouwen bier. Volgens de invuller uit L 250 duurde het nagisten vroeger tweeëneenhalve maand terwijl er tegenwoordig slechts drie weken voor nodig zijn. [N 35, 72; monogr.]
II-2
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
vlug:
vløͅch (P180p Kerkom)
|
Vlug jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
duivelshaar:
dyjvəlshōər (P180p Kerkom)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
21913 |
jong dat pluimen begint te krijgen (zn.) |
gestoppelde, een -:
gəstòpələ (P180p Kerkom)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34314 |
jong varken |
kurre:
kørǝ (P180p Kerkom)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|