34147 |
leiden |
leiden:
lēi̯ǝ (P180p Kerkom)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
25743 |
lekbak |
bac reverdoir:
bac reverdoir (P180p Kerkom)
|
De bak onder de beslagkuip of klaringskuip waarin men het aftreksel van mout en water verzamelt. [N 35, 49; monogr.]
II-2
|
21341 |
leurder |
bedelaar:
beddeleer (P180p Kerkom)
|
een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21002 |
leverpastei |
pat:
pá’teͅi (P180p Kerkom)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverpens:
leverpens (P180p Kerkom),
leverworst:
leverwost (P180p Kerkom)
|
leverworst [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
19085 |
liegen |
liegen:
liege (P180p Kerkom)
|
liegen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
lis (P180p Kerkom),
lijst:
lē̜st (P180p Kerkom)
|
De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12, I-9
|
24343 |
lieveheersbeestje |
onzelievevrouwbeestje:
ook in ZND 16, 006
onslievevrouwbeestje (P180p Kerkom)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
ligge (P180p Kerkom)
|
liggen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17617 |
lip |
lip:
lep (P180p Kerkom)
|
Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9
|