24498 |
driekleurig viooltje |
chris-oogje:
driekleurig
kris’eugs-je (Q121p Kerkrade)
|
viooltje
III-4-3
|
29827 |
drieklezoor |
drijvierdel stuk:
dręjviǝdǝl štøk (Q121p Kerkrade),
een drijvierdel:
enǝ dręjviǝdǝl (Q121p Kerkrade),
lang stuk:
laŋk štøk (Q121p Kerkrade)
|
Driekwart deel van een metselsteen. De term drieklezoor kan volgens Coopman (pag. 34) ook worden gebruikt voor een stuk metselsteen dat de volle breedte maar slechts de helft van de lengte heeft. De drieklezoor wordt daarom ook wel halve steen genoemd. [N 31, 19b; monogr.]
II-8
|
22480 |
driekoningen |
driekoningen:
dreikönnegke (Q121p Kerkrade)
|
6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
27465 |
driepoot |
drie-/drijpoot:
dręjpūǝt (Q121p Kerkrade)
|
IJzeren standaard met drie poten waarop men lange stukken ijzer kan laten rusten, bijvoorbeeld wanneer één uiteinde ervan in het smidsvuur wordt verhit. Zie ook afb. 2. [N 33, 236]
II-11
|
18866 |
driftig |
blitsig:
blitsieg (Q121p Kerkrade),
hitsig:
hit’sieg (Q121p Kerkrade)
|
vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)] || warmbloedig, opvliegend
III-1-4
|
17939 |
driftig lopen |
driftig gaan:
driftig jaon (Q121p Kerkrade),
rennen:
renne (Q121p Kerkrade)
|
lopen: driftig lopen [op ne staog loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
31463 |
drijfhamer |
drijfhamer:
drīfhamǝr (Q121p Kerkrade)
|
In het algemeen een hamer die men bij metaaldrijfwerk gebruikt. Zie ook het lemma "drijven". De banen van de stalen kop van de hamer kunnen al naar gelang de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd, vlak of halfbolvormig zijn. Zie ook afb. 160. Verschillende respondenten (o.m. uit L 423, Q 117, 118) gebruikten voor het drijfwerk een bolhamer. Deze antwoorden zijn verplaatst naar het lemma "bolhamer". [N 33, 57; N 33, 66; N 64, 39g; N 64, 39c; N 66, 6g]
II-11
|
29267 |
drijfriem |
drijfriem:
drīfrēm (Q121p Kerkrade),
riem:
rēm (Q121p Kerkrade)
|
Riem of snaar, vaak met trapeziumvormige doorsnede, die over schijven loopt en dient om de beweging van het ene machinedeel over te brengen op het andere. Vgl. voor het woordtype kijlriem (Q 99*, 121b) ook het Duitse keilriemen. [N 33, 259; monogr.]
II-11
|
22655 |
drijftol |
knool:
knool (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
/
knol (Q121p Kerkrade),
Für Kerkrade, Simpelveld, Vijlen, Vaals, Kelmis, Montzen, Welkenraad, Eijnatten, Raeren, Aachen, Kohlscheid, Herzogenrath, Münsterbusch und Schleckheim (knoor) belegten wir karnool, knool, knoor, knouël. Die von Müller-Weitz und Rovenhagen angeführten Formen knöulche, knoielche, Plur. knöuelcher Frucht der Kornelkirsche weisen uns hier den Weg zur Erklärung. Die Kreisel wurden, wie uns ein sechzigjähriger Kerkrader mitteilte, früher vielfach aus Kornelholz geschnitzt. Um das Brummgeräusch zu verstärken, machten die Jungen mehrere Einkerbungen im Holz. Die betreffenden Formen liessen sich leicht erklären aus franz. corniole Kornelkirsche, das über karniool, kernool, krnool zu knool, und durch Diphthongierung zu knouël wurde.
knool (Q121p Kerkrade),
voortgeslagen met zweep
knool (Q121p Kerkrade)
|
/ [SND (2006)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)] || Kreisel (Peitschkreisel).
III-3-2
|
24939 |
drijfzand |
prats:
pratsj (Q121p Kerkrade)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|