29686 |
afdrager |
afdrager:
āf˱drējǝr (Q121p Kerkrade)
|
Arbeider die de vormbakken met daarin de vormelingen van de vormtafel naar de droogplaats brengt. Zie ook het lemma ɛneerslagerɛ. In Q 111 werd het werk van de afdragers meestal door vrouwen gedaan.' [N 98, 97; monogr.]
II-8
|
29049 |
afdunnen |
verdunnen:
vǝrdønǝ (Q121p Kerkrade)
|
Aangemaakte verf na enkele maanden op juiste dikte brengen door toevoeging van lijnolie en terpentijn. [N 67, 27b]
II-9
|
34247 |
afgeroomde melk |
afgedraaide melk:
āfxǝdrii̯ndǝ melk (Q121p Kerkrade),
ondermelk:
oŋǝrmelk (Q121p Kerkrade)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
34326 |
afgetrokken zeug |
uitgemergde zeug:
ūsjǝmɛrgdǝ [zeug] (Q121p Kerkrade)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|
17583 |
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) |
pony:
ene ponnie (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
enne ponnie (Q121p Kerkrade),
ponny (Q121p Kerkrade)
|
haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25397 |
afhuiden |
afvillen:
ǭfvɛlǝ (Q121p Kerkrade),
uitslachten:
usslaxtǝ (Q121p Kerkrade)
|
Met behulp van een rond mes snijdt men, de hand soepel vanuit de pols bewegend, de huid los van het lijf. In P 108 werden kalveren met een fietspomp opgeblazen, waardoor de huid lichter werd. Zodoende kon men die makkelijker verwijderen. [N 28, 51; monogr.]
II-1
|
24920 |
afkalven |
afbrokkelen:
aafbrökkele (Q121p Kerkrade)
|
afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20528 |
afkoken |
afzwellen:
¯t Jemus aaf¯sjwelle
aaf’sjwelle (Q121p Kerkrade),
stoven:
sjtoevə (Q121p Kerkrade),
zwellen:
sjwelle (Q121p Kerkrade)
|
afkoken (groenten) || Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20473 |
afkomst |
komaf:
kom e-raaf (Q121p Kerkrade)
|
afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
27402 |
afkoppelen |
afhangen:
āfhaŋǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Emma]),
afkoppelen:
āfkopǝlǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Aan elkaar gekoppelde mijnwagens losmaken. [N 95, 679 add.; monogr.; Vwo 42; Vwo 43; Vwo 45; Vwo 483]
II-5
|