33877 |
een veulen werpen |
veulen:
vø̄lǝ (Q121p Kerkrade)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
27906 |
een vloergat maken |
de stijlen beunlok geven:
dǝ štilǝ bynlǭx jęǝvǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Het maken van een ondiep gat in de vloer om er een stijl in te kunnen plaatsen; bij uitbreiding ook het plaatsen van de stijl in het betreffende vloergat. [N 95, 300; monogr.]
II-5
|
32754 |
een voor afhakken, afscheppen |
afsteken:
āfštę̄i̯xǝ (Q121p Kerkrade)
|
Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.]
I-1
|
33183 |
een voor overslaan |
een voor overslaan:
ǝn vur ȳvǝršlǭ (Q121p Kerkrade)
|
Bij het poten van aardappelen achter de ploeg een voor overslaan. Bij bijwoordelijke uitdrukkingen moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. ɛTeugɛ in ɛteugvoorɛ is een afleiding van ɛtieënɛ "trekken". [N M, 19; monogr.]
I-5
|
17709 |
een wind laten |
ene afrijten:
inne aafriese (Q121p Kerkrade),
ene fluiten laten:
inne fleute lotte (Q121p Kerkrade),
ene laten vliegen:
inne vlije losse (Q121p Kerkrade),
iemand een ordentliche (du.) onder de neus wrijven:
inne ne orndlieje ónger de naas vrieve (Q121p Kerkrade),
votsen:
vótse (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
wind laten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34495 |
een zandbad nemen |
(zich) mullen:
mø̜lǝ (Q121p Kerkrade)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
34332 |
een zeugennest maken |
nestelen:
nɛstǝlǝ (Q121p Kerkrade)
|
Van stro een soort nest maken voor het werpen, gezegd van de zeug. [N 76, 25; N 14, 56]
I-12
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
een krankheid onder de huid hebben:
ha hat eng krankheet onger de hoet (Q121p Kerkrade),
get onder de huid hebben:
hae had jet onder de hōēd (Q121p Kerkrade),
krankelijk zijn:
e is krénklich (Q121p Kerkrade),
niet in een gezonde huid steken:
hae stikt nit in eng jezong hōēd (Q121p Kerkrade)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34542 |
eend |
eend:
ęnt (Q121p Kerkrade),
ɛnt (Q121p Kerkrade)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
18851 |
eenvoudig |
einfach (du.):
einfach (Q121p Kerkrade)
|
zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|