33741 |
elektrische draadafrastering |
schrikdraad:
šrekdroat (Q121p Kerkrade)
|
Afrastering met onder elektrische stroom staande prikkeldraad of gladde ijzerdraad. [N M, 6a]
I-8
|
28061 |
elektrische kachel |
konstmoeder:
konsmǫdǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Het woordtype "konstmoeder", eigenlijk de benaming voor een broedkast voor het uitbroeden van kippe-eieren, was volgens de invuller uit Q 121 een spottende term voor een elektrische warmteverspreider die de mijnwerker op de Domaniale mijn kon opzoeken, wanneer hij verkleumd van een koud werkpunt kwam. [div.]
II-5
|
31511 |
elektrische soldeerbout |
elektrische loodbout:
elɛktrišǝ lyǝbōts (Q121p Kerkrade
[(in diverse maten voor veel verschillende werkzaamheden -- ook als pistool)]
)
|
Soldeerbout die verwarmd wordt door een elektrisch verwarmingselement. Zie ook afb. 187. [N 33, 195a-b; N 33, 202; N 64, 16c]
II-11
|
28366 |
elektromonteur |
elektricien:
ęlɛktrišę̄n (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
elektrieker:
ęlɛktrekǝr (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Domaniale]),
ęlɛktrikǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Vakman die op de mijn elektrische licht- en krachtinstallaties aanlegt en repareert. [N 95, 146]
II-5
|
34335 |
elkaar in de staart bijten |
staartbijter:
(mv)
štatsbīsǝr (Q121p Kerkrade)
|
Gezegd van de biggen. [N 76, 30]
I-12
|
31682 |
elleboog, bocht |
krümmer:
krømǝr (Q121p Kerkrade
[(mv krømǝr)]
)
|
Gebogen pijp, die dient om een leiding in een andere richting te voeren, meestal in een hoek van 90°, soms ook van 45°. [N 64, 120d; monogr.]
II-11
|
18829 |
ellende (lijden) |
elend:
ieëlend (Q121p Kerkrade),
ieëleng (Q121p Kerkrade),
zouw-boel:
zouw boel (Q121p Kerkrade)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)] || ellende
III-1-4
|
18830 |
ellendig |
elend-ig:
e-lendieg (Q121p Kerkrade)
|
ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24504 |
els |
els:
eëls (Q121p Kerkrade),
ę̄ls (Q121p Kerkrade),
zuil:
zyl (Q121p Kerkrade)
|
els || Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10, III-4-3
|
19686 |
emmer |
emmer:
ɛmər (Q121p Kerkrade),
houten tob:
hōtə toͅp (Q121p Kerkrade),
zinken tob:
zeŋkə toͅp (Q121p Kerkrade)
|
emmer || emmer van hout [DC 15 (1947)] || emmer van zink of email [DC 15 (1947)]
III-2-1
|