33755 |
fokmerrie |
tuchtmeer:
zø̄xmēr (Q121p Kerkrade
[(vgl duits Zugmähre)]
)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
25025 |
fonkelen, flonkeren |
glitseren:
jlietsere (Q121p Kerkrade)
|
levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21559 |
fooi |
drinkgeld:
drinkjeld (Q121p Kerkrade)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
brochmiemel:
bróch’miemmel (Q121p Kerkrade),
framboos:
mv: -oeze
framboeze (Q121p Kerkrade),
himbeere (du.):
hiem’beer (Q121p Kerkrade)
|
[DC 13 (1945)]framboos
I-7
|
24315 |
fret |
fret:
fret (Q121p Kerkrade),
ret:
ret (Q121p Kerkrade)
|
fret || fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)]
III-4-2
|
31876 |
frezen |
frezen:
frē̜zǝ (Q121p Kerkrade)
|
Het hout met behulp van de freesmachine bewerken. [N 53, 109a; monogr.]
II-12
|
25240 |
fris weer |
koel:
keul (Q121p Kerkrade)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
27684 |
frisdrankenhuisje |
kantine:
kantin (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Eisden]),
kantine (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Domaniale]),
melkboede:
melxb˙ūt (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
, ... [Wilhelmina]
Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Emma, Maurits]),
melksboede:
melxsb˙ūt (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia])
|
Gebouwtje waar melk, limonade, haringen, sigaretten, sprits en pruimtabak te koop zijn. [N 95, 6 add.; N 95A, 15]
II-5
|
17598 |
fronsen |
vouwen:
vauwe (Q121p Kerkrade)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
27733 |
front |
front:
frǫnt (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Willem-Sophia])
|
Het uiteinde of de zijde van de mijngang die in het gesteente of in de steenkoollaag vooruitgedreven wordt. Werkfront in het algemeen. [N 95, 10; N 95, 398; monogr.; Vwo 329]
II-5
|