25233 |
gaan liggen (van de wind) |
zich leggen:
hat ziech jelaat (Q121p Kerkrade)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
jaar (Q121p Kerkrade),
jààr (Q121p Kerkrade),
murg:
murrieg (Q121p Kerkrade),
mørx (Q121p Kerkrade)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] || murw (gaar gekookt) [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|
28225 |
gaaskap |
gaaskap:
jāskap (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia])
|
De gaaskap of gaaskorf die zich onder de kooi van de veiligheidslamp bevindt. [N 95, 247; monogr.]
II-5
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
nestellok:
nistellöcher (Q121p Kerkrade),
rijglok:
reiloëker (Q121p Kerkrade)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28762 |
gabardine |
gabardine:
jabǝrdin (Q121p Kerkrade)
|
Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.]
II-7
|
33905 |
gal |
gal:
jal (Q121p Kerkrade)
|
Gallen zijn veerkrachtige zwellingen met vochthoping in de gewrichtszakken, peesscheden of slijmbeurzen. Gallen komen voor langs de pijp, achter de knie, de koot en de kogel. Door allerlei oorzaken kunnen gallen ontstaan aan voor- en achterknieën, bij het jonge dier door verkeerde voeding, een tekort aan vitamine, een wormbesmetting, verkeerde standen, voetverwaarlozing en het te vroeg inspannen; bij oudere paarden zijn gallen vaak een teken van slijtage. Zie afbeelding 17 en 20. [A 48A, 54h; N 8, 90d, 90f en 90h; monogr.]
I-9
|
26073 |
galerij |
baan:
bān (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
b˙ān (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
galerij:
galerij (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Julia]),
strek:
štrɛk (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Mijngang in de kool of het gesteente, nagenoeg volgens de strekking van de koollaag. De invuller uit Q 15 merkt daarover voor de mijn Maurits op dat een galerij evenwijdig aan de laag of door de laag werd gedreven. Een evenwijdig aan de laag gedreven gang, een steengalerij, kon dienst doen als watergalerij. Galerijen in de laag konden zowel "toevoergalerij" als "afvoergalerij" zijn. Soms was een "afvoergalerij" later de "toevoergalerij" voor een andere pijler in diezelfde laag, terwijl het omgekeerde ook kon voorkomen. [N 95, 372; N 95, 383; monogr.; Vwo 69; Vwo 332; Vwo 845]
II-5
|
21314 |
galgenaas |
schindaas (du.):
sjinoas (Q121p Kerkrade)
|
vlegel, schelm
III-3-1
|
23265 |
galmgaten |
schallokken:
sjallöcher (Q121p Kerkrade)
|
De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24650 |
galnoot |
blaas:
ideosyncr.
bloaze (Q121p Kerkrade)
|
De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|