25001 |
gat, opening |
lok:
eigen spellingsysteem
lôôch (Q121p Kerkrade)
|
gat (znw enk) [N 26 (1964)]
III-4-4
|
25002 |
gat, opening (mv) |
loker:
eigen spellingsysteem
zwei löcher (Q121p Kerkrade)
|
gaten (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-4
|
25624 |
gaten in de kruim |
loker:
lø̜xǝr (Q121p Kerkrade),
%%enkelvoud%%
loax (Q121p Kerkrade)
|
De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 69b luidde: "Hoe noemt men de gaten in de kruin van het brood?" Het feit dat dit ''kruin kruim'' moest zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig beïnvloed. [N 29, 69b; N 29, 69a; monogr.]
II-1
|
21316 |
gauwdief |
geraffineerde, een ~:
jeraffieneerde (Q121p Kerkrade)
|
een dief die op behendige, listige wijze te werk gaat [gauwdief, schelm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19446 |
gazon |
grasplei:
jrāsplai̯ (Q121p Kerkrade)
|
gazon
III-2-1
|
20742 |
gebakje |
deeltje:
deel’sje (Q121p Kerkrade),
Syst. WBD
deejl-sje (Q121p Kerkrade),
taartje:
Bestaat nog pas na de oorlog.
tuuetsje (Q121p Kerkrade)
|
gebakje || Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20683 |
gebakken aardappelen |
gebakken schijven:
Syst. WBD
jəbakke-sjieve (Q121p Kerkrade)
|
In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30718 |
gebarsten |
gesprongen:
jǝšproŋǝ (Q121p Kerkrade)
|
Gezegd van verflagen die scheuren vertonen. ø̄De oorzaak van scheuren in een verflaag is gelegen in een tekort aan elasticiteit der laag bij goed hechten aan den ondergrond. Verder kunnen tot het ontstaan van scheuren medewerken plotselinge temperatuurswisselingen, een te vette ondergrond, de spanningen die door langzamer drogen der grondlagen ontstaan, en sterk uiteenloopende uitzettingscoëfficiënten van grond- en deklaagø̄ (Zwiers II, pag. 324). [N 67, 69c]
II-9
|
25620 |
gebarsten en zwartgeblakerd |
verbrande en gereten:
vǝrbraŋkdǝ ɛn jǝręǝsǝ (Q121p Kerkrade)
|
[N 29, 66b; monogr.]
II-1
|
23700 |
gebed |
gebed:
jebed (Q121p Kerkrade)
|
Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|