18964 |
geheimzinnig |
heimlich (du.):
haimlieg (Q121p Kerkrade)
|
een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17621 |
gehemelte |
hemel:
hémmel (Q121p Kerkrade),
hêmel (Q121p Kerkrade),
raak:
raache (Q121p Kerkrade)
|
gehemelte [raak, geemel] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
18803 |
geheugen |
gedchtnis (du.):
jedech(t)’nis (Q121p Kerkrade),
verstand:
versjtank (Q121p Kerkrade)
|
geheugen || het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18900 |
gehoorzaam |
gefllig (du.):
jevellieg (Q121p Kerkrade)
|
gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
luisteren:
loestere (Q121p Kerkrade),
pareren:
pare’re (Q121p Kerkrade),
WNT: pareeren (I), Uit lat. parêre, gehoorzamen, overgenomen in de rechtstaal en vandaar ook in ruimer gebruik. Van een bevel, eene opdracht enz. Het volvoeren, volbrengen, nakomen.
parere (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] || gehoorzamen || luisteren, gehoorzamen
III-1-4
|
23054 |
gehurkt glijden op het ijs |
hukkebaan slaan:
Sub hoekkebaan.
de hoekkebaan sjloa (Q121p Kerkrade)
|
Gehurkt glijden.
III-3-2
|
17960 |
gehurkt zitten |
op de hukken zitten:
op de hoeke zitse (Q121p Kerkrade),
op de hoeke zitze (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
op en hoeke zitse (Q121p Kerkrade),
oppen hoekke zitse (Q121p Kerkrade)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20461 |
geil, wellustig |
hitsig:
hitsieg (Q121p Kerkrade),
hoerentig:
horetieg (Q121p Kerkrade),
scherp:
sjerp (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
geil, wellustig [N 10C (zj)]
III-2-2
|
27539 |
geit |
bergmannskoe:
bɛrxmanskǫw (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Emma, Maurits]),
geit:
jēt (Q121p Kerkrade)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] || Spottende benaming voor een geit, terug te voeren op het feit dat de mijnwerker vroeger in armelijke omstandigheden leefde. Het woord werd aan het begin van de zestiger jaren reeds als verouderd beschouwd (Lochtman, pag. 169). [monogr.]
I-12, II-5
|
19265 |
gek |
gek:
jek (Q121p Kerkrade)
|
gek, dwaas
III-1-4
|