19266 |
gek persoon |
flabbinus:
flabbienus (Q121p Kerkrade)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27993 |
gekantelde pijler |
overkiepte streb:
øvǝrkiptǝ štr ̇ēp (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Pijler met een hellingspercentage groter dan 90 graden. [N 95, 286 add.]
II-5
|
19337 |
gekheid maken |
flauwekul:
flauwekul (Q121p Kerkrade),
gekken:
jek’ke (Q121p Kerkrade),
spaen (du.):
sjpas’se (Q121p Kerkrade)
|
gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)] || gekheid maken, spotten || schertsen
III-1-4
|
21466 |
gekkenhuis |
gekhuis:
jekkəs (Q121p Kerkrade),
gekkenhuis:
jekkehoes (Q121p Kerkrade)
|
een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)] || gekkenhuis
III-3-1
|
21120 |
gekneusd |
geblutst:
ideosyncr.
jebludsjd (Q121p Kerkrade)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
23537 |
geknield zitten |
knien:
ziech kneie (Q121p Kerkrade)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30175 |
geknipt werk |
snijvoeg:
šnivōx (Q121p Kerkrade),
snijwerk:
šniwęrǝk (Q121p Kerkrade)
|
Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.]
II-9
|
24483 |
geknotte wilg |
knotwijde:
-
knotwie (Q121p Kerkrade),
wijde:
wiej(e) (Q121p Kerkrade)
|
de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)] || wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
20690 |
gekookte hersens |
gekookte harren:
geko‧gde hiere (Q121p Kerkrade)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30589 |
gekookte lijnolie |
gekookte öl:
jǝkǭx˱dǝ ø̜al (Q121p Kerkrade)
|
Lijnolie die enige uren tot ongeveer 2500 C. werd verhit, onder toevoeging van geringe hoeveelheden lood- en mangaanverbindingen. [N 67, 13b]
II-9
|