17970 |
gezond |
gezond zijn:
jezonk (Q121p Kerkrade)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23278 |
gezongen mis |
lateinische (du.) mis:
latieniesje mès (Q121p Kerkrade)
|
Een mis met liturgische gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18038 |
gezwel |
gezwel:
a jeswel (Q121p Kerkrade),
knauw:
knoa (Q121p Kerkrade),
zweer:
enne sjwéér (Q121p Kerkrade),
sjveer (Q121p Kerkrade),
sjweer (Q121p Kerkrade)
|
gezwel [bel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33894 |
gezwollen tandvlees |
roos:
ruǝs (Q121p Kerkrade)
|
Zwelling van het tandvlees treedt op bij jonge paarden tijdens de periode van tandwisseling. [JG lb, 2 c; A 48A, 51; N 8, 90f, 91 en 92]
I-9
|
19042 |
giechelen |
giechelen:
giechele (Q121p Kerkrade),
jiechelen (Q121p Kerkrade),
jiefele (Q121p Kerkrade),
jief’fele (Q121p Kerkrade),
greilachen:
jrīēlaache (Q121p Kerkrade)
|
giechelen || giechelen [giebelen, schiertse] [N 10a (1961)]
III-1-4
|
32604 |
gier, mestwater, beer |
aal:
āl (Q121p Kerkrade),
aalzeik:
ālzē.k (Q121p Kerkrade),
naalzeik:
nālzē.k (Q121p Kerkrade),
zeik:
zē.k (Q121p Kerkrade)
|
Onder gier wordt verstaan de in een put of kelder verzamelde vloeibare mest van het vee. Mestwater is het vocht, dat mede als gevolg van regenval uit de in de mestvaalt gelegen mest sijpelt en in een bij de mesthoop gelegen poel of kuil bijeenvloeit; dit vocht, waarmee men soms een uitgedroogde mesthoop bevochtigt, wordt ook wel als vloeibare meststof gebruikt. Met beer wordt hier bedoeld de uit menselijke fecaliën bestaande materie, die "dikker" is dan gier en vaak verzameld wordt in een put waarop alleen het privaat is aangesloten; van tijd tot tijd (o.a. wanneer de put vol is) wordt deze vloeistof naar de moestuin, de boomgaard, de huisweide e.d. vervoerd, om aldaar te worden verspreid. De genoemde begrippen zijn hier in één lemma behandeld, omdat de (overigens talrijke) gegevens zich niet over drie duidelijk verschillende lemmata lieten verdelen. Dat is vooral hieraan te wijten, dat (1) het bedoelde onderscheid in de betrokken enqu√™tevragen meestal niet werd gemaakt; (2) de door oudere enqu√™tes verkregen gegevens het antwoord zijn op te korte of onduidelijk toegelichte vragen als "beer (drek)", "aalt (beer)", "beer (mestwater)", "mestwater (aal, beer, zeik)". Woorden die als benaming voor het begrip mestwater of het begrip beer lijken te kunnen worden opgevat, blijken in samenstellingen als gierkar, -ton, -pomp, -lepel e.d. vaak (ook) op vloeibare mest van het vee of op gier in het algemeen toepasselijk. Daarom zijn in dit lemma ook de gier-gegevens uit het materiaal van de volgende lemmata verwerkt. Dat de term voor de vergaarplaats van de gier is overgegaan op c.q. ook bruikbaar is voor het mestvocht zelf, blijkt uit woorden als citerne en beerput. Dit geldt in beginsel ook voor aalpoel, mestpoel, zeikpoel, poel, mestplas, zeikplas en mestkuil, waarmee primair de bij de mesthoop gelegen diepte of kuil vol mestwater bedoeld wordt maar die ook toepasselijk zijn op het zich daarin bevindende of daaruit afkomstige vocht als zodanig. In samenstellingen kan het begrip gier zelfs door het woord water worden uitgedrukt. Voor die gevallen zie men de lemmata gierkar, - ton, -kraan e.d. Het woord zeik is meestal ook de benaming voor dierlijke urine. [Wi 14; S 1; L 1a-m; L 2, 12; L B2, 269; L 20, 24; A 4, 24; JG 1a + 1b + 1c; N 11, 21 + 27 add.; N 11A, 41 + 42d + 43b + 44b; monogr.]
I-1
|
21323 |
gierig |
geizig (du.):
Van Dale (ND): gierig (inhalig, vrekkig), geizig.
jietsiech (Q121p Kerkrade)
|
een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21325 |
gierigaard |
pfennigfuchser (du.):
fenningsfutser (Q121p Kerkrade),
Het Duitse woord Pfennigfuchser is vanaf het begin van de achttiende eeuw bekend. In het Rijnland, maar ook in het aangrenzende Limburg worden door de dialectsprekers samenstellingen op -foekser en op -foetser (of -förtser) gebezigd, vergelijk in het Venloos penningefoekser of in het Roermonds pennefoekser. Het Venloose penningefoekser is tegelijk de grappige benaming voor een penningmeester. De Kerkraadse variant met een f- aan het begin van het woord en zonder n verraadt de Duitse invloed.
fennekvutser (Q121p Kerkrade),
vrek:
vrek (Q121p Kerkrade)
|
gierigaard, Duits Pfennigfuchser || iemand die gierig is [pekel, kreng, priegel, vrek, nijperd, prengel, pin, priem, pezerik, schraperd, zeikerd] [N 89 (1982)] || overdreven begerig naar geld zodat men op alles wil besparen [pinnig, zeikerig, pinnerig, gierig, gier] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32614 |
gierkar |
naalzeikkar:
nālzēkkār (Q121p Kerkrade),
zeikkar:
[zeik]kar (Q121p Kerkrade)
|
De gierkar wordt gebruikt om gier naar het land te brengen. Op de kar bevindt zich een ton of bak met gier. Onder gierkar wordt ook wel verstaan het geheel van kar en ton. Kar en ton werden als één geheel gezien. Dit kan heel wel gelden voor meer plaatsen dan in dit lemma op grond van het materiaal aangegeven kon worden. Ook het omgekeerde doet zich voor, nl. dat benamingen die op ton of vat wijzen op de combinatie van kar en ton van toepassing zijn. Daarvoor zie men het volgende lemma. [N 17, 8 + 9a; N M, 9b; N 11A, 56a, + 57; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
32350 |
gierton |
naalzeikvat:
nālzēk˲vā.s (Q121p Kerkrade),
zeikvat:
[zeik]˲vā.s (Q121p Kerkrade)
|
De gierton wordt gebruikt om gier naar het land te vervoeren. De oude houten gierton met ijzeren banden rondom was vaak een afgedankte bierton of wijnvat. Zij kon enkele honderden liters bevatten. Soms duiden de benamingen met vat op een grotere inhoud dan de benamingen met ton, maar dat is lang niet altijd het geval. Met Afb. 9. gierton e.d. wordt vaak het door kar en ton gevormde geheel bedoeld. Zie daarom ook het vorige lemma. Een voorloper van de gierton was de houten en open gierbak (b.) het langst in gebruik bij keuterboeren en in weidegebieden. Een apart onderdeel (C.) vormen de benamingen voor de kleinere ton gebruikt voor het vervoer van gier op kleine schaal, in het bijzonder van de inhoud van de beerput. Een dergelijke ton werd vaak onder het deksel van het toilet geplaatst. Als zij vol was, werd zij naar tuin, veld of weide gedragen en daar geledigd. Ook werd zij wel op een kruiwagen vervoerd. Gedragen werd de ton aan twee hengsels, met een stok dwars over de ton of twee stokken evenwijdig langs de zijkanten. [N 11, 21 + 28 add.; N 11A, 53a + 54a + 55 + 58a + 58b; N 17, 9a add. + 9b; N 18, 122 + 124; N M, 9a; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|