31657 |
grondboor |
grondboor:
jroŋk˱bōr (Q121p Kerkrade)
|
Boor die bij het slaan van pompen gebruikt wordt om in de grond te boren. Aan de zijde ervan zijn doorgaans spiraalvormige windingen aangebracht die tijdens het boren de aarde uit het boorgat schuiven. [N 33, 162]
II-11
|
30722 |
gronden |
voorstrijken:
vȳrštrīxǝ (Q121p Kerkrade)
|
Een grondverflaag aanbrengen. [N 67, 72a]
II-9
|
27829 |
grondgalerij |
baan:
bān (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
grondstrek:
jrontštrɛk (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
jroŋkštrɛk (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
stol:
štǫl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
zoolbaan:
zoǝlbān (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale]),
zoolstol:
zoǝlštǫl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Galerij, in de strijkrichting van de koollaag gedreven, die ligt op het niveau van de verdieping. De grondgalerij wordt in voorkomende gevallen gebruikt voor de afvoer van de gewonnen kolen. Zie ook het lemma Vervoergalerij. Wat betreft de woordtypen "zoolstol" en "zoolbaan", volgens Lochtman (pag. 50) is de eerstgenoemde term van toepassing op een grondgalerij die in aanleg is. Is de galerij gereed, dan spreekt men in Q 121 van een "zoolbaan". De invuller uit Q 33 merkt over de grondgalerij op dat men die op de mijn Emma tot ongeveer 1946 gebruikte. Het was een horizontale gang door de koollaag. De zegsman uit Q 15 bevestigt dit voor de mijn Maurits en voegt daar nog bij dat een grondgalerij nooit kaarsrecht ("zoolbaan") kon zijn omdat de koollaag nooit geheel vlak lag. [N 95, 374; monogr.; N 95, 279; N 95, 280; N 95, 926; N 95, 929]
II-5
|
30759 |
grondpapier |
makulatur:
makǝlatūr (Q121p Kerkrade)
|
Het papier dat onder het eigenlijke behang wordt aangebracht. Uit het woordtype 'gazettenpapier' blijkt dat ook krantenpapier als grondpapier werd gebruikt. Volgens de invuller uit Q 32 gebeurde dit echter alleen bij arme mensen. [N 67, 92c]
II-9
|
30597 |
grondverf |
grondverf:
jroŋk˲[verf] (Q121p Kerkrade)
|
Verf die dient als ondergrond voor een dekverf. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 18b]
II-9
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
jronk wasser (Q121p Kerkrade)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30054 |
grondwerker |
grondlui:
jroŋkly (Q121p Kerkrade),
grondwerker:
jroŋkwerkǝr (Q121p Kerkrade
[(meervoud: jroŋkwerkǝrǝ)]
),
jroŋkwęrkǝr (Q121p Kerkrade)
|
De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.]
II-9
|
25005 |
groot in zijn soort |
kneu:
knöa (Q121p Kerkrade)
|
iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20346 |
grootmoeder |
bestemoeder:
bestemodder (Q121p Kerkrade),
bes’temodder (Q121p Kerkrade),
gross (du.):
soms ook afgekort tot -
jroes (Q121p Kerkrade),
gross-mam:
jroeës’mam (Q121p Kerkrade),
gross-moeder:
jroesmodder (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade),
jroeësmodder (Q121p Kerkrade),
jroeës’modder (Q121p Kerkrade),
jroësmodder (Q121p Kerkrade),
oma:
o’ma (Q121p Kerkrade)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
gross-ouderen:
jroeseldere (Q121p Kerkrade),
jroeëseldere (Q121p Kerkrade),
jroëseldere (Q121p Kerkrade)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|