20820 |
ham, hesp |
schink:
Jereuchde sjink Jekaochde sjink Rüe sjink
sjink (Q121p Kerkrade)
|
ham
III-2-3
|
23461 |
hamer van de klepklok |
urenhamer:
oeërehammer (Q121p Kerkrade)
|
De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28345 |
hamerbout |
hamerbout:
hamǝrbōts (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Wilhelmina])
|
Speciaal soort bout die wordt gebruikt voor het koppelen van schudgootplaten. De kop van de bout heeft de vorm van een hamer. [monogr.]
II-5
|
17659 |
hand |
hand:
hank (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
hānt (Q121p Kerkrade),
hàŋk (Q121p Kerkrade)
|
een hand [ZND A1 (1940sq)] || hand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29935 |
handbeschermer |
duimpje:
dympjǝ (Q121p Kerkrade),
handleer:
haŋklēr (Q121p Kerkrade),
haŋklē̜r (Q121p Kerkrade),
schutzlapje:
šutslɛpjǝ (Q121p Kerkrade
[(meervoud: šutslɛpjǝr)]
)
|
Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
28154 |
handboor |
drouw:
draw (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Handboor waarmee gaten in de steenkool kunnen worden geboord. De boor wordt met behulp van een borstplaat tegen het gesteente gedrukt. [monogr.; div.]
II-5
|
31934 |
handboor, fretboor |
fretboor:
frɛt˱bōr (Q121p Kerkrade)
|
Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.]
II-12
|
31411 |
handboormachine |
handboormachine:
haŋk˱bōrmašiŋ (Q121p Kerkrade)
|
Boormachine die met de hand wordt aangedreven. De handboormachine wordt gebruikt voor het boren in hout en metaal. Zie ook afb. 121. [N 33, 122]
II-11
|
19691 |
handdoek |
handdoek:
hant˂dox (Q121p Kerkrade),
hant˱dox (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
haŋkdox (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Domaniale]),
kuilhanddoek:
kulhant˱dox (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
kulhaŋkdox (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De blauw-wit of rood-wit geruite handdoek voor gebruik na het douchen. [N 95, 68; monogr.] || handdoek
II-5, III-2-1
|
32785 |
handeg |
[eg]:
[eg] (Q121p Kerkrade)
|
De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, konden worden geduid als benamingen voor de kleine houten eg die door een persoon wordt voortgetrokken bij de bewerking van een klein perceel of de moestuin. Voor zulk werk kon ook één van de velden van een meerdelige eg worden gebruikt. Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''.' [N 15, 4 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.]
I-2
|