e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
inzet einsatz (du.): i-zats (Kerkrade) de inzet door de verkoper gedaan om de prijs op te voeren op een veiling [schut, buurmansschut] [N 89 (1982)] III-3-1
inzet bij het spel einsatz (du.): izats (Kerkrade), Dr - bij dit sjpel is e dubbeltje.  i-zats (Kerkrade), zaad: An dr aat aahauwe en dan óp de - sjisse.  zöad (Kerkrade), zats (<du.): Iech han mienne - behauwwe (bij kaartspel).  zats (Kerkrade) 1. Inzet. || 2. Inleg. || Het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik]. [N 88 (1982)] || Inzet bij het knikkerspel. III-3-2
inzetter enzetter: ezɛtsǝr (Kerkrade) De arbeider die de droge vormelingen onder leiding van een deskundige die meestal ook als stoker fungeert, in de oven plaatste. In Q 111 maakte men een onderscheid tussen de schurger (ēø̜r\g\r) die de stenen aanvoerde en de inzetter (enzę ̞t\r) die de stenen in de oven plaatste. [N 98, 119; N 98, 153; monogr.] II-8
inzouten inzouten: i-zaotse (Kerkrade), izaotse (Kerkrade), ¯t sjpek i¯zaotse  i’zaotse (Kerkrade), pekelen: pikkele (Kerkrade), ¯t Vleesj pik¯kele  pik’kele (Kerkrade), zouten: De bótter zaot¯se Inne jezaatse herrek  zaot’se (Kerkrade) in de pekel zetten || inzouten || Wat is bij u de uitdrukking voor het inzouten van het vlees? [N 104 (2000)] || zouten III-2-3
jaargetijde jaardienst: joardeens (Kerkrade) Een mis op de verjaardag van iemands overlijden, jaardienst, jaargetijde, jaargedachtenis [jörgentij, joaërgedechnis?]. [N 96B (1989)] III-3-3
jaarmarkt markt: maat (Kerkrade) de markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden [foor, jaarmarkt] [N 89 (1982)] III-3-1
jacquetjak jacquet (<fr.): sjeket (Kerkrade) jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)] III-1-3
jak jak: jak (Kerkrade), ondertaille (<fr.): vgl. Kerkrade Wb. (p. 270): tallieë, talje, 1. taille. Ing triekko-, een nauwsluitend vest. (Van Dale (DN): Taille, taille.)  ongertalie (Kerkrade) kort jasje || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] III-1-3
jaloers eiferschtig (du.): aiferzüchtieg (Kerkrade), jaloers: sjaloeës’ (Kerkrade), misgunstig: mis-jun’stieg (Kerkrade) afgunstig || een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] || jaloers III-1-4
jam jam: jam (Kerkrade), sjém (Kerkrade), marmelade: marmelaat’ (Kerkrade) jam || jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)] III-2-3