e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jammer jammer: jaomer (Kerkrade), joa‧mer (Kerkrade), schade: sjaad (Kerkrade), ⁄t is sjaat (Kerkrade), zonde: dat is zung (Kerkrade), it is zung (Kerkrade) jammer || jammer [zund] [N 07 (1961)] III-1-4
janken joenken: ideosyncr.  joenke (Kerkrade) Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)] III-2-1
janplezier -> rijtuig kar: kaar (Kerkrade) een grote open wagen met dwarsbanken [bankwagen, sjarban, jan-plezier] [N 90 (1982)] III-3-1
japanlak japanlak: japanlak (Kerkrade) Fabrieksmatig bereide glansverf met vernis of standolie als bindmiddel. [N 67, 21c; div.] II-9
jarig zijn geburtstag (du.) hebben: hèə hàt jəbŏĕrtstāx (Kerkrade), jarig zijn: hea is jèùrig (Kerkrade), verjaardag hebben: e hat verjoardaag (Kerkrade), zich jaren: Morje jöart t ziech, dat t bij ós jebrankd hat.  jöare, ziech (Kerkrade) Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || Verjaren. III-3-2
jarretelle hoosbindel: id. [als vraag 29]  hoasbingel (Kerkrade) jarretels, bandjes aan corset of gordel waaraan de kousen worden vastgeknoopt [N 24 (1964)] III-1-3
jas kuiljas: kuljas (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), stub: štyp (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Domaniale]) Jas die de mijnwerker als bovenkleding draagt. Het "putjasje" dat men in L 417 kent, heeft twee binnenzakken: één voor het eten en één voor de mijnlamp. [N 95, 64; Vwo 139] II-5
jas: algemeen frak: frak (Kerkrade), rok: rok (Kerkrade) frak, geklede jas || jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)] III-1-3
jasje van het mantelpak jacquetje (<fr.): sjaketje (Kerkrade) jasje van het mantelpak [N 23 (1964)] III-1-3
jasschort mantelschortsel: manktelsjotsel (Kerkrade) schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)] III-1-3