e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kammen kammen: keͅmən (Kerkrade), wie iech ⁄t wol kemme jong der kamp kapot (Kerkrade) kammen (ww.) [ZND A1 (1940sq)] || Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] III-1-3
kampen kabelen: kabele (Kerkrade, ... ), kavelen: kavele (Kerkrade) Bij gelijke stand van een spel verlengen om een winnaar te krijgen, o.a. bij het kegelspel. || Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)] || Uitmaken wie de winnaar is bij gelijke stand [kamp, kavalen, kanteren]. [N 88 (1982)] III-3-2
kanaal kanaal: kanaal (Kerkrade), vaart: enne vaart (Kerkrade), ənə vārt (Kerkrade) een kunstmatige, gegraven, tamelijk brede waterweg (vaart, kanaal) [N 90 (1982)] || een vaart [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
kandeel grog: jrok (Kerkrade) kandeel; Hoe noemt U: Warme drank bereid uit wijn (bier, melk) met eierdooiers, suiker en kaneel, al of niet met wittebrood (kandeel, zuipen) [N 80 (1980)] III-2-3
kandelaar kaarsenluchter: keëtselüeter (Kerkrade, ... ), kēətsəlyətər (Kerkrade), kaarsehouder  keâtzelûeter (Kerkrade), kandelaar: kandelaar (Kerkrade), luchter: lyətər (Kerkrade) Hoe noemt u een kandelaar? (kandelaber) [N 104 (2000)] || kandelaar || lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || luchter III-2-1
kandelaar op het altaar kaarsenluchter: keëtselüeter (Kerkrade) De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)] III-3-3
kandijsuiker borstsuiker: brós’tsoekker (Kerkrade), kandijs-suiker: Verklw. kandiestsükkersje  kandies’tsoekker (Kerkrade) kandij || kandijsuiker III-2-3
kaneel kaneel: sjtieve riesbrij mit tsoeker en kanieël  kanieël (Kerkrade) kaneel III-2-3
kans chance (fr.): Bij dat meëdsje haste überhaup jing sjans  sjans (Kerkrade), kans: kans (Kerkrade, ... ) De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)] || Een speler die twee beurten heeft om het aantal gelijk temaken in bepaalde spelen [dam, dame]. [N 88 (1982)] || kans III-1-4, III-3-2
kantelaaf kantelaaf: kantǝlāf (Kerkrade), rabat: rabat (Kerkrade  [(meervoud: rabadǝr)]  ) De dagzijde van een muuropening, voor zover die vóór een kozijn in het zicht komt. De breedte van de kantelaaf is afhankelijk van de dikte van de muur en de breedte van het kozijnhout. [N 32, 11e; N 55, 149a; monogr.] II-9