e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kiemen uitkomen: ideosyncr.  oes komme (Kerkrade) Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)] III-4-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen aarden: órǝ (Kerkrade), schieten: šesǝ (Kerkrade) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kien! kiem: kiem (Kerkrade), Uitroep bij het kinespel, wanneer men gewonnen heeft.  kiem (Kerkrade) Kien! || Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)] III-3-2
kienen kiemen: kiemme (Kerkrade) Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)] III-3-2
kies baktand: bakstánk (Kerkrade), bàktsànk (Kerkrade), bàktsàŋk (Kerkrade) kies [DC 01 (1931)] III-1-1
kieskauwen breuzelen: breuzele (Kerkrade), keuzen: keu’ze (Kerkrade) traag eten || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)] III-2-3
kieskauwer fiemel: fiemel (Kerkrade), pikker: pikker (Kerkrade) lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] III-2-3
kieskauwerig nazetig: na’zetieg (Kerkrade), nazig: na’zieg (Kerkrade) kieskeurig bij het eten III-2-3
kieskeurig persoon uit-gekochde (< du.): oes-jekaochde (Kerkrade) niet gauw tevreden met de kwaliteit van iets dat men wil aanschaffen; met een moeilijk te bevredigen smaak [kieskeurig, lekker, lakker] [N 85 (1981)] III-1-4
kietelen kietelen: kieddele (Kerkrade), kitələn (Kerkrade), kriebelen: kribələn (Kerkrade) Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)] || kittelen, kriebelen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2