25563 |
klaar om gebakken te worden |
afgewogen kunnen worden:
(het deeg) kan āfjǝwoagd węǝdǝ (Q121p Kerkrade),
genoeg gegangen:
jǝnox jǝjaŋǝ (Q121p Kerkrade),
goed gegangen:
jōt jǝjaŋǝ (Q121p Kerkrade)
|
Klaar om gebakken te worden, gezegd van gerezen deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28a]
II-1
|
19254 |
klaarkomen |
vaardigkomen:
veëdieg komme (Q121p Kerkrade)
|
klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30571 |
kladschilder |
klitser:
klitšǝr (Q121p Kerkrade),
schoester:
šustǝr (Q121p Kerkrade),
snelwichser:
šnɛlwiksǝr (Q121p Kerkrade),
sopper:
tsø̜pǝr (Q121p Kerkrade),
wichser:
wiksǝr (Q121p Kerkrade)
|
Schilder die slecht werk levert. De termen 'snelwichser', 'sopper' en 'klitser' werden in Q 121 vooral gebruikt voor iemand die vlug maar slordig werkte. [N 67, 98e; monogr.]
II-9
|
21802 |
klagen |
klagen:
klare (Q121p Kerkrade)
|
droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24989 |
klam, klef |
klam:
klam (Q121p Kerkrade)
|
vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23477 |
klank van een klok |
klank:
klank (Q121p Kerkrade),
toon:
toeën (Q121p Kerkrade)
|
De stem (klank, toon) van een klok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21862 |
klant |
kunde (du.):
kond (Q121p Kerkrade)
|
iemand die in de winkel iets komt kopen [klant, kalant, cliënt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24185 |
klapekster |
ekster:
äester (Q121p Kerkrade)
|
Hoe heet de klapekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
21472 |
klaploper |
smarotser (<du.):
smarötser (Q121p Kerkrade)
|
klaploper
III-3-1
|
24858 |
klaproos |
klatsroos:
klatsj’roeës (Q121p Kerkrade),
kollebloem:
kǫlǝblǫm (Q121p Kerkrade),
-
kolleblom (Q121p Kerkrade)
|
klaproos [DC 13 (1945)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|