e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleinste dier van het nest zwaarste: ideosyncr.  sjwaars-te (Kerkrade) Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)] III-4-2
kleinzoon kleinkind: klingkink (Kerkrade), kleinzoon: klengzoen (Kerkrade) kleinzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
kleiput leemkuil: lēmkul (Kerkrade) Delfplaats waar klei als grondstof voor de fabricage van bakstenen met de hand wordt gestoken of met behulp van machines wordt afgegraven. [N 98, 17; monogr.] II-8
kleischop, kleihak leemhak: lēmhak (Kerkrade) Schop of hak die door de kleibereider wordt gebruikt om de grondstof te mengen. [N 98, 66; monogr.] II-8
klemhaak, ketelklem klemhaak: klɛmhǫak (Kerkrade) Hoekige of hoefijzervormige beugel met een draadspindel in het ene been waarmee metaalverbindingen kunnen worden vastgehouden of vastgeklemd. De klemhaak wordt onder meer gebruikt bij klink-, boor- en buigwerk. Zie ook afb. 63. [N 33, 273; N 64, 51a] II-11
klemtang klemtang: klɛmtsaŋ (Kerkrade) Stalen tang voor het vastgrijpen van vlakke materialen, pijp, staafmetaal, etc. Zie ook afb. 65. De klemtang wordt in uiteenlopende modellen gefabriceerd. Zo zijn er uitvoeringen met gebogen bek, ongetande bek en G-vormige bek. De klemtang is instelbaar op de diameter van het materiaal; aan het uiteinde van één van de tangbenen is daartoe een stelschroef aangebracht. Wanneer materiaal door het aandrukken van de tangbenen is vastgeklemd, hoeft de tang niet verder te worden vastgehouden. De tang wordt ontgrendeld door middel van een hefboom tussen de tangbenen. De klemtang werd volgens de zegsman uit Q 121 gebruikt om platen en ander materiaal vast te klemmen. [N 33, 179; N 33, 181] II-11
klep (van pet) flemp: Zie ook afb. p. 90.  flemp (Kerkrade), klep: klép (Kerkrade) klep van een pet || klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klepbroek knopenboks: knofebóks (Kerkrade) klepbroek III-1-3
klepel kleper: klepper (Kerkrade) De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
klepklok klep: klep (Kerkrade) Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)] III-3-3