24450 |
kleinste dier van het nest |
zwaarste:
ideosyncr.
sjwaars-te (Q121p Kerkrade)
|
Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20348 |
kleinzoon |
kleinkind:
klingkink (Q121p Kerkrade),
kleinzoon:
klengzoen (Q121p Kerkrade)
|
kleinzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
29433 |
kleiput |
leemkuil:
lēmkul (Q121p Kerkrade)
|
Delfplaats waar klei als grondstof voor de fabricage van bakstenen met de hand wordt gestoken of met behulp van machines wordt afgegraven. [N 98, 17; monogr.]
II-8
|
29654 |
kleischop, kleihak |
leemhak:
lēmhak (Q121p Kerkrade)
|
Schop of hak die door de kleibereider wordt gebruikt om de grondstof te mengen. [N 98, 66; monogr.]
II-8
|
31329 |
klemhaak, ketelklem |
klemhaak:
klɛmhǫak (Q121p Kerkrade)
|
Hoekige of hoefijzervormige beugel met een draadspindel in het ene been waarmee metaalverbindingen kunnen worden vastgehouden of vastgeklemd. De klemhaak wordt onder meer gebruikt bij klink-, boor- en buigwerk. Zie ook afb. 63. [N 33, 273; N 64, 51a]
II-11
|
31331 |
klemtang |
klemtang:
klɛmtsaŋ (Q121p Kerkrade)
|
Stalen tang voor het vastgrijpen van vlakke materialen, pijp, staafmetaal, etc. Zie ook afb. 65. De klemtang wordt in uiteenlopende modellen gefabriceerd. Zo zijn er uitvoeringen met gebogen bek, ongetande bek en G-vormige bek. De klemtang is instelbaar op de diameter van het materiaal; aan het uiteinde van één van de tangbenen is daartoe een stelschroef aangebracht. Wanneer materiaal door het aandrukken van de tangbenen is vastgeklemd, hoeft de tang niet verder te worden vastgehouden. De tang wordt ontgrendeld door middel van een hefboom tussen de tangbenen. De klemtang werd volgens de zegsman uit Q 121 gebruikt om platen en ander materiaal vast te klemmen. [N 33, 179; N 33, 181]
II-11
|
18626 |
klep (van pet) |
flemp:
Zie ook afb. p. 90.
flemp (Q121p Kerkrade),
klep:
klép (Q121p Kerkrade)
|
klep van een pet || klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18200 |
klepbroek |
knopenboks:
knofebóks (Q121p Kerkrade)
|
klepbroek
III-1-3
|
23215 |
klepel |
kleper:
klepper (Q121p Kerkrade)
|
De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23462 |
klepklok |
klep:
klep (Q121p Kerkrade)
|
Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|