22377 |
kleppers |
kleppers:
klepper (Q121p Kerkrade),
kleppere (Q121p Kerkrade)
|
1. Klepper. || Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
27670 |
klerenbundel |
pungel:
pø̜ŋǝl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
reine kleder:
reŋ klęjǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale]),
zwarte kleder:
šwatsǝ klęjǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
De bundel kleren van een mijnwerker die via een katrolsysteem tegen het plafond wordt opgehangen. [N 95, 58]
II-5
|
21353 |
kletsen |
muilen:
Van Dale: muilen, (gew.) morren, pruilen.
moelen (Q121p Kerkrade),
mulən (Q121p Kerkrade),
wauwelen:
Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.
wauwele (Q121p Kerkrade)
|
babbelen [ZND A1 (1940sq)] || praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
smikkekoordje:
šmekǝkø̜atšǝ (Q121p Kerkrade)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
kwebbel:
kwebbel (Q121p Kerkrade)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
29825 |
klezoor |
klezoor:
klɛtšu.r (Q121p Kerkrade),
vierdel:
viǝdǝl (Q121p Kerkrade),
vierdel stuk:
viǝdǝl štøk (Q121p Kerkrade)
|
Het vierde deel van een metselsteen. Een klezoor kan door de metselaar worden gemaakt door met de troffel een deel van een metselsteen af te slaan. Daarnaast worden klezoren ook in het juiste formaat door steenfabrieken vervaardigd. Ze dienen tot het verkrijgen van een deugdelijk metselverband. [N 31, 19c; monogr.]
II-8
|
20720 |
kliekje |
opgewarmd eten:
Syst. WBD
opjewérmt aese (Q121p Kerkrade),
orten:
otse (Q121p Kerkrade)
|
Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17893 |
klieven |
splijten:
sjpliese (Q121p Kerkrade)
|
klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30449 |
klikplank |
beunbred:
bønbrɛt (Q121p Kerkrade)
|
Plank die aan de zijkant is voorzien van messing en groef. [N 54, 132a; monogr.]
II-9
|
24581 |
klimop |
immergroen:
um’merjreun (Q121p Kerkrade)
|
klimop
III-4-3
|