22740 |
kopjeduikelen |
de keukelebuits slaan:
d`r kókkeleboots, koekkeleboots sjloa (Q121p Kerkrade)
|
Kopje duikelen.
III-3-2
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
kóppele (Q121p Kerkrade)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
27403 |
koppeling |
koplung:
kopluŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
koppel:
kopǝl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
kǫpǝl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
koppelung:
kopǝluŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
kǫpǝluŋ (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Koppeling, bestaande uit haak en oog, waarmee mijnwagens aan elkaar worden gekoppeld. [N 95, 678; monogr.; Vwo 12; Vwo 261; Vwo 454]
II-5
|
30142 |
koppenlaag |
koplaag:
kǫplǫax (Q121p Kerkrade),
koppenlaag:
kǫpǝlǫax (Q121p Kerkrade)
|
Laag in hun breedterichting liggende bakstenen. Zie ook afb. 38 en 41. [N 31, 23b; monogr.]
II-9
|
30069 |
koppenmaat |
kopmaat:
kǫpmǫas (Q121p Kerkrade)
|
De breedte van één steenkop plus één stootvoeg. In Q 97 bedroeg deze eenheid ¬± 11,5 cm. Zie ook het lemma 'Kop' in wld ii.8, pag. 76 en afb. 28 en 41. [N 31, 8b]
II-9
|
30133 |
koppenverband |
stenensverband:
štęŋs˲vǝrbaŋk (Q121p Kerkrade)
|
Metselverband waarbij alle stenen in een laag met de kop in zicht komen. De steen ligt daarbij op zijn platte kant. Zie ook afb. 38. [N 31, 24b]
II-9
|
30070 |
koppenverdeellat |
koppenlat:
kǫpǝlats (Q121p Kerkrade)
|
Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder één steenkop plus één stootvoeg lang zijn. Zie ook afb. 28. [N 31, 8b; monogr.; div.]
II-9
|
19325 |
koppig |
eigenzinnig:
ejezinnieg (Q121p Kerkrade),
ejezin’nieg (Q121p Kerkrade),
koppig:
kø̜pex (Q121p Kerkrade),
stierig:
sjtie’rieg (Q121p Kerkrade)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]eigenzinnig || koppig || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
I-9, III-1-4
|
27875 |
kopschoten |
koppen:
kø̜p (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
kopschoten:
kǫpšø̜̄s (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
De schoten die in het gesteente boven de koollaag het dichtst bij het dak worden aangebracht. [monogr.]
II-5
|
20109 |
korenbloem |
korenbloem:
kǭrǝblǫm (Q121p Kerkrade),
-
koareblom (Q121p Kerkrade)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|