e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lampenist lampenist: lampanes (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Eisden]) Arbeider die verantwoordelijk is voor de goede staat van de mijnlampen. De lampenist onderhoudt de mijnlampen, reikt ze uit aan de mijnwerkers in ruil voor hun controlepenning en ontvangt ze na de dienst weer terug tegen afgifte van dezelfde controlepenning. [monogr.; Vwo 466; N 95, 241] II-5
lampenkamer lampenboede: lampǝbut (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Emma]), lampǝb˙ūt (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]), lampisterij/lampisterie: lampestǝri (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), lampestǝręj (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Emma, Maurits]) De ruimte waar men de mijnlampen onderhoudt en indien nodig repareert. [N 95, 241; monogr.; Vwo 467; Vwo 468] II-5
lampenkap lampenkap: lampəkap (Kerkrade) lampenkap III-2-1
lampenpit wiek: wek (Kerkrade), wik (Kerkrade) lampepit || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] III-2-1
lampepot behälter: bǝhɛltǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), klomp: klomp (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), lampepot: lampǝpǫt (Kerkrade  [(Julia)]   [Domaniale]), pot: pǫt (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Julia]) De lampepot van de veiligheidslamp, gevuld met watten. [N 95, 243; N 95, 242; N 95, 248; monogr.] II-5
lampetstel lampet: lampɛt (Kerkrade) wasstel van porselein of aardewerk III-2-1
landauer landauer: landauwer (Kerkrade), landǫwǝr (Kerkrade) een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)] || Vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijk neerklapbare voor- en achterkap. Tegenwoordig wordt het nog wel eens als bruidswagen gebruikt. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 13; N G, 51; L 27, 33; monogr.] I-13, III-3-1
landerijen land: laŋk (Kerkrade) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8
landstreek bende: bende (Kerkrade), streek: štrik (Kerkrade) landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] || streek [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
lang ruw haar rond buik en uier duivelshaar: dȳvǝlshǭr (Kerkrade) Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23] I-9