27861 |
leempatroon |
leempatroon:
lēmpatruǝn (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia])
|
Uit leem of klei vervaardigde patroon waarmee het schietgat wordt afgesloten. [N 95, 404; monogr.]
II-5
|
19365 |
leep, doortrapt |
durch-treden (< du.):
durchtroane (Q121p Kerkrade),
schlau (du.):
sjlauw (Q121p Kerkrade),
uitgefuchst (< du.):
oes"klankwettig in Kerkerade
oes’-jefoeksd (Q121p Kerkrade),
uitgehikt:
oes"klankwettig in Kerkerade
oes’jehikd (Q121p Kerkrade)
|
slim, sluw || uitgekookt || uitgeslapen, sluw || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21593 |
leerling |
leerjong:
līrjoŋ (Q121p Kerkrade),
schler (du.):
sjuler (Q121p Kerkrade)
|
Aankomend schilder die het schildersvak leert. [N 67, 99a] || de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)]
II-9, III-3-1
|
27705 |
leesband |
leesband:
leesband (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Julia]),
lēǝsbant (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Transportband waarop de schachtkool van de schacht naar de wasserij wordt vervoerd. Langs deze band staan de leesjongens die de stenen en andere ongerechtigheden uit de kolen rapen. [N 95, 832; monogr.; N 95, 14]
II-5
|
27706 |
leesjongen |
leesjong:
lēǝsjǫŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
leesjongen:
leesjongen (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Julia])
|
Jongen die bovengronds de stenen raapt uit via een transportband aangevoerde kolen. De afkorting O.V.S. uit de opgave "o.v.s.-er" (L 433, Q 121c) staat voor Ondergrondse Vakschool. [N 95, 155; monogr.]
II-5
|
30861 |
leest |
leest:
lę̄s (Q121p Kerkrade)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
Ene lii(oe)(w) (Q121p Kerkrade),
lieëf (Q121p Kerkrade),
lieëw (Q121p Kerkrade)
|
leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw.
III-3-2
|
33883 |
leewater |
leewater:
lęi̯wasǝr (Q121p Kerkrade)
|
Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.]
I-9
|
28291 |
lege wagen |
lege:
lēǝjǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
lęǝjǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale]),
lege wagen:
lēǝjǝ wān (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia])
|
[N 95, 673a; monogr.]
II-5
|
17815 |
leggen |
leggen:
leͅGən (Q121p Kerkrade)
|
leggen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|