18966 |
bedrieger |
bedrieger:
bedreijer (Q121p Kerkrade),
bedrei’er (Q121p Kerkrade),
pfusch-broer:
foetelaar
foesj’broor (Q121p Kerkrade),
pfuscher (du.):
foe’sjer (Q121p Kerkrade),
fü’sjer (Q121p Kerkrade)
|
bedrieger || iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)] || knoeier
III-1-4
|
27522 |
bedrijfsleiding |
betriebsleitung:
bǝtrīpslajtuŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
direktion:
dirɛktsiuǝn (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Emma]),
hoge heren:
huǝx hērǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Wilhelmina]),
(enk)
huǝgǝ h˙ēr (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Algemene benaming voor de bedrijfsleiding. Een aantal woordtypen duidt op een bijnaam of spottende benaming. [N 95, 164]
II-5
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedrufd (Q121p Kerkrade),
droef:
druf (Q121p Kerkrade),
treurig:
troe’rieg (Q121p Kerkrade),
verdroot:
verdraos (Q121p Kerkrade)
|
bedroefd || droevig, triest || treurig || verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
be̝ͅtšprēͅi̯ (Q121p Kerkrade),
bɛtšpreͅi̯ (Q121p Kerkrade),
overdeken:
øvərdɛkə (Q121p Kerkrade),
sprei:
špreͅi̯ (Q121p Kerkrade)
|
bedsprei [RND] || sprei
III-2-1
|
22837 |
beeld |
beeld:
ənə bilt (Q121p Kerkrade)
|
Een beeld. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
22688 |
beeldhouwer |
steenhouwer:
sjteehouwer (Q121p Kerkrade)
|
Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kop:
kop (Q121p Kerkrade)
|
De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
band/bend:
bē̜nt (Q121p Kerkrade),
bɛndǝ (Q121p Kerkrade),
bɛnt (Q121p Kerkrade)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17561 |
been, beenderen |
knook:
enne knŏŏk (Q121p Kerkrade),
ēne knowk (Q121p Kerkrade),
knaok (Q121p Kerkrade),
knoake (Q121p Kerkrade),
knōcke (Q121p Kerkrade),
knök (Q121p Kerkrade),
énne knaok (Q121p Kerkrade)
|
beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
hengst:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
hengs (Q121p Kerkrade),
varken:
verke (Q121p Kerkrade)
|
met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)] || zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|