20471 |
menstrueren |
de bind haan:
de biend han (Q121p Kerkrade),
de tant op bezoek haan:
de tant óp bezuk han (Q121p Kerkrade)
|
menstruatie [verandering, reegels] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
24212 |
merel |
merel:
maele (Q121p Kerkrade),
meë’le (Q121p Kerkrade),
mäele (Q121p Kerkrade)
|
Hoe heet de merel? [DC 06 (1938)] || merel || merel (25,5 overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merg (Q121p Kerkrade),
meͅrg (Q121p Kerkrade),
mérich (Q121p Kerkrade),
mörch (Q121p Kerkrade)
|
[N 10a (1961)]merg [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
25347 |
merk |
lood aan de zwans:
lōt ān dǝr šwants (Q121p Kerkrade),
loodje aan/in de staart:
lyǝtjǝ an dǝr štats (Q121p Kerkrade)
|
Het merk dat een rund krijgt, als het aangegeven wordt. [N 28, 2]
II-1
|
25346 |
merken |
plomberen:
(het rund wordt) gǝblombērt (Q121p Kerkrade)
|
Het rund merken ten teken dat het bij de belastingdienst is aangegeven. [N 28, 2]
II-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mēr (Q121p Kerkrade)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
33758 |
merrieveulen |
meerveulen:
mērvø̄lǝ (Q121p Kerkrade)
|
Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b]
I-9
|
19756 |
mes |
mes:
mɛts (Q121p Kerkrade),
mets:
mɛts (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
nikmes:
nikmɛts (Q121p Kerkrade),
scheermes:
šērmɛts (Q121p Kerkrade),
schrapmes:
šrapmɛts (Q121p Kerkrade),
slachtmes:
slaxtmɛts (Q121p Kerkrade),
šlaxmɛts (Q121p Kerkrade),
slitsmes:
šlitsmɛts (Q121p Kerkrade),
steekmes:
štēkmɛts (Q121p Kerkrade),
štęjxmɛts (Q121p Kerkrade),
uitbener:
ytbēnǝr (Q121p Kerkrade),
velmes:
vɛlmɛts (Q121p Kerkrade),
vilmes:
velmɛts (Q121p Kerkrade)
|
In dit lemma zijn 17 vragen uit vragenlijst 28 samengesmolten die vroegen naar bepaalde soorten messen. Omdat bleek dat in die 17 lemmata een grote overeenkomst bestond wat betreft de voorkomende woordtypen, leek samensmelting van die zeventien vragen lexicografisch een verantwoorde zaak. Uit het woordmateriaal blijkt dat de benamingen van de messen bepaald niet vastliggen. Men geeft een mes vaak niet een benaming die verband houdt met de vorm maar men benoemt het vooral onder invloed van de handeling die men ermee verricht. En omdat een slachter met één mes verschillende handelingen verricht, kan eenzelfde soort mes toch door diezelfde slachter verschillend genoemd worden. De gebruiksmogelijkheid domineert bij de naamgeving van het object boven de vorm ervan. Zo zou men kunnen concluderen aan de hand van de voorkomende varianten. Daarom is ter verduidelijking van dit lemma differentiatie naar gebruiksmogelijkheid noodzakelijk. Hieronder worden de verschillende gebruiksmogelijkheden (soms ook de vorm) van de messen opgesomd zoals die in de 17 vragen naar voren komen. Achter elk woordtype wordt met één of meer hoofdletters a, b, c enzovoorts, tussen ronde haken geplaatst. verwezen naar onderstaande lijst. Wanneer een woordtype meerdere functies in zich heeft dan één, dan is de functie niet voor iedere variant en per plaats apart aangeduid. Het feit dat een woordtype meerdere functies kent, wil dus niet zeggen dat iedere opgave binnen dat woordtype al die vooraf genoemde functies heeft, maar wil wel zeggen dat alle opgaven tezamen binnen zo''n woordtype die genoemde functies vertegenwoordigen. Hieronder volgt de lijst van gebruiksmogelijkheden: a) het mes met de kromme punt waarmee men het slachtvee doodt (N 28, 10a). b) het aan beide zijden scherp geslagen mes waarmee men het slachtvee doodt (N 28, 10b). c) het mes waarmee men de geweekte haren en opperhuid van het varken verwijdert (N 28, 28b). d) het mes waarmee men de laatste haren van het varkenslijf verwijdert (N 28, 33a). e) het mes met de spitse punt waarmee men de runderhuid doorsnijdt (N 28, 41). f) het mes waarmee men de runderhorens verwijdert (N 28, 43). g) het mes waarmee men de runderkop verwijdert (N 28, 45). h) het mes waarmee men de runderhoeven verwijdert (N 28, 47). i) het mes waarmee men de runderpoten verwijdert (N 28, 49). j) het mes waarmee men de huid losmaakt van het runderlijf (N 28, 52). k) het mes waarmee men de buik doorsnijdt (N 28, 57). l) het mes waarmee men de ingewanden uit de buik lossnijdt (N 28, 60). m) het mes met de spitse punt waarmee men de varkensoren verwijdert (N 28, 70a). n) het ronde mes waarmee men de varkensoren verwijdert (N 28, 70b). o) het mes waarmee men het slachtvee klooft (N 28, 90). p) het mes waarmee men het vlees (van varken of rund) in (grote) stukken snijdt (bij het begin van de verwerking na het versterven) (N 28, 99). q) het mes waarmee men de ribben in stukken deelt (N 28, 105). De woordtypen zijn niet naar de gebruiksmogelijkheden geordend, maar worden alfabetisch gerangschikt. Zie afb. 11' [N 28. 10a; N 28, 10b; N 28, 28b; N 28, 33a; N 28, 41; N 28, 43; N 28, 45; N 28m 47; N 28, 49; N 28, 52; N 28. 57; N 28, 60; N 28. 70a: N 28. 70b; N 28, 90; N 28, 99; N 28, 105; monogr.] || mes
II-1, III-2-1
|
19789 |
mes om kool te snijden |
kappesschaaf:
kapəsšāf (Q121p Kerkrade),
schaaf:
š‧āf (Q121p Kerkrade)
|
koolschaaf
III-2-1
|
25464 |
mes waarmee men de darmen schoonmaakt |
mes:
mes (Q121p Kerkrade)
|
Met een mes o.a. of bij voorkeur met de rug van dat mes schrabt men het vuil van de binnenste buiten gekeerde darm. [N 28, 118]
II-1
|