29920 |
metselaar |
murer:
mȳrǝr (Q121p Kerkrade),
mȳǝrǝr (Q121p Kerkrade)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
muren:
mūrǝ (Q121p Kerkrade)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
koord:
kǫat (Q121p Kerkrade),
metselsnoer:
mɛtsǝlšnōr (Q121p Kerkrade),
muursnoer:
m ̇ūršnōr (Q121p Kerkrade),
snoer:
šnōr (Q121p Kerkrade),
snoergerust:
šnōrjǝrøs (Q121p Kerkrade)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
30154 |
metselwerk in natuursteen |
broksteenwerk:
broxštēwęrǝk (Q121p Kerkrade)
|
Metselwerk waarbij natuursteen wordt gebruikt. Daarbij onderscheidt men muren vervaardigd van natuurlijke, onbehakte stenen, muren van onregelmatige breuksteen en muren van regelmatige breuksteen. In Q 121 werden natuurstenen, vrij recht behakt, ongeveer in halfsteensverband gemetseld. Men noemde dit: 'in lagen gewerkt' ('en lǫagǝ jǝwerǝkt'). Wanneer men in dit verband af en toe een steen rechtop verwerkte, sprak men van een 'oud-duits verband' ('alt˱dǫjtš ˲vǝrbaŋk'). Veelhoekige stenen van allerlei vorm werden gemetseld in 'cyclopenverband' ('tsiklōpǝnvǝrbaŋk'). [N 31, 31a; monogr.]
II-9
|
29996 |
metselzand |
bergzand:
bɛrǝx˲zant (Q121p Kerkrade),
fijne zand:
fiŋǝ zaŋk (Q121p Kerkrade),
fommelzand:
fumǝlzant (Q121p Kerkrade),
fumǝlzaŋk (Q121p Kerkrade
[(zacht zand)]
),
gewassen zand:
jǝwē̜šǝ zaŋk (Q121p Kerkrade),
grove zand:
jrǭvǝ zaŋk (Q121p Kerkrade),
muurzand:
m ̇ūrzant (Q121p Kerkrade),
m ̇ūrzaŋk (Q121p Kerkrade),
scherpe zand:
šɛrǝpǝ zaŋk (Q121p Kerkrade),
witte zand:
wīsǝ zaŋk (Q121p Kerkrade),
zand:
zaŋk (Q121p Kerkrade)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
belster:
belster (Q121p Kerkrade),
braadvlees:
braotvleesj (Q121p Kerkrade),
metworst:
metwoeësj (Q121p Kerkrade),
plokworst:
blokwoeësj (Q121p Kerkrade)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32095 |
meubelmaken |
schrijneren:
šrīnǝrǝ (Q121p Kerkrade)
|
[monogr.]
II-12
|
32088 |
meubelmaker |
schrijner:
šrīnǝr (Q121p Kerkrade)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
19757 |
meubelstuk, meubel |
meubel:
møかəl (Q121p Kerkrade),
meubelstuk:
møかəlštøk (Q121p Kerkrade)
|
meubel || meubelstuk
III-2-1
|
21585 |
mevrouw |
madam (<fr.):
madam (Q121p Kerkrade)
|
hoe spreekt u een getrouwde vrouw aan? [mevrouw, madam] [N 87 (1981)]
III-3-1
|