23358 |
middenpad |
middengang:
middejank (Q121p Kerkrade)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23353 |
middenschip |
schip:
sjif (Q121p Kerkrade)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24352 |
mier |
amezeik:
oa’mezeek (Q121p Kerkrade),
boeddieng miemske, oude naam voor de mier die van de pudding snoept
aomezeek (Q121p Kerkrade),
eigen spellingsysteem
oamezeek (Q121p Kerkrade),
zwarte amezeik:
sjwatse oamezeek (Q121p Kerkrade)
|
mier || mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] || mier. De algemene benaming? [N102 (1998)] || zwarte huismier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)]
III-4-2
|
24423 |
mierenei |
amezeikenei:
eigen spellingsysteem
oamezekeeier (Q121p Kerkrade)
|
mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24424 |
mierenhoop |
amezeikennest:
oa’mezekenès (Q121p Kerkrade),
eigen spellingsysteem
oamezekeneês (Q121p Kerkrade)
|
mierenhoop || mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33555 |
mierikswortel |
mierrettich:
ideosyncr.
merettiech (Q121p Kerkrade)
|
De vlezige scherpe wortel van de mierik, mierikswortel (mierikswortel, peperwortel, meerradijs, kiek, tiek). [N 82 (1981)]
I-7
|
27655 |
mijnarts |
kuildokter:
kuldǫktǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia]),
mijnarts:
mijnarts (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Maurits])
|
Op alle mijnen kende men een modern ingerichte verbandkamer. Onder leiding van een mijn- of bedrijfsarts werd hier voor geneeskundige behandeling gezorgd. [N 95, 952]
II-5
|
28328 |
mijnblind |
kuilscheel:
kulšēǝl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Oogaandoening die zich uit in korte, rukkende bewegingen van het hoofd en de ogen (Nystagmus). Deze ziekte kwam vroeger als beroepsziekte, mogelijk veroorzaakt door intoxicatie van de hersenstam, bij mijnwerkers voor. Ook paarden die lang ondergronds waren, zouden deze ziekte kunnen krijgen. Een paard dat meer dan tien jaren ondergronds gewerkt had, zou volgens overlevering (z. Dieteren 1984 pag. 17) blind zijn. De informant uit Q 15 noemt het een sprookje dat de paarden ondergronds blind werden. Men moet wel onderscheid maken tussen blindheid en de ziekte Nystagmus. [N 95, 938; monogr.]
II-5
|
28200 |
mijnbrand |
kuilbrand:
kulbraŋk (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Brand in het ondergrondse gedeelte van een mijn. [N 95, 232]
II-5
|
27521 |
mijndirekteur |
direktor:
dirɛktǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Waterschei])
|
[monogr.; N 95, 164; div.]
II-5
|