id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18632 | muts met pompon | kapoets: kaboets (Kerkrade) | muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] III-1-3 |
18418 | muts: algemeen | kap: kap (Kerkrade), koets: koetsch (Kerkrade), koetsj (Kerkrade), muts: mutsch (Kerkrade), mutsj (Kerkrade), møtš (Kerkrade) | muts || muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND] III-1-3 |
30091 | muur | muur: m ̇ūr (Kerkrade) | Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld] II-9 |
24506 | muurbloem | muurbloem: - moerblom (Kerkrade) | muurbloem [DC 17 (1949)] III-4-3 |
30264 | muurblokken | klotsen: klø̜ts (Kerkrade) | Vierkante houten blokjes die men in de muur metselt, om er later de dagstukken van de deur op vast te maken. Volgens de invuller uit L 210 werden muurblokken in het noorden van Nederlands Limburg niet toegepast. [N 32, 11c; N 55, 19b; monogr.] II-9 |
30231 | muurdam, penant | pfeiler: pfęjlǝr (Kerkrade) | Betrekkelijk smal stuk muur tussen twee vensters of tussen een venster en een andere muur. [N 55, 75; N 32, 12b; N 32, 14; monogr.] II-9 |
23492 | muurkapelletje | nis: niesj (Kerkrade) | Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)] III-3-3 |
24762 | muurpeper | geel muurbloemetje: idiosyncr. jeël moerblömsje (Kerkrade) | Muurpeper (sedum acre 5 tot 15 cm groot. De stengels zijn kruipend, de bloeiende rechtop, kort; de bladeren zijn kortbolrond, zonder stekelpuntje, dicht opeen, lichtgroen van kleur; de bloemen zijn vrij groot en geel; smaakt dikwijls scherp. Bloeitijd i [N 92 (1982)] III-4-3 |
30267 | muurraam | blind raam: bleŋk rām (Kerkrade), rabat: rabat (Kerkrade) | [N 55, 19c; N 32, 10a-c; monogr.] II-9 |
30178 | muurstijlen | traven: trǫavǝ (Kerkrade) | De verticale balken van het vakwerk. Zie ook afb. 46 en 47. [N 4A, 52a; monogr.] II-9 |