34478 |
nog in het ei zittend kipje |
kuiken:
kȳxǝ (Q121p Kerkrade)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
25560 |
nog niet uitgerezen deeg |
nog niet gegangen:
nox net jǝjaŋǝ (Q121p Kerkrade),
onrijp:
onrīf (Q121p Kerkrade)
|
[N 29, 26a; monogr.]
II-1
|
30213 |
nok |
vorst:
viǝš (Q121p Kerkrade)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
kermisbed:
kerməns˂bɛt (Q121p Kerkrade)
|
kermisbed
III-2-1
|
28363 |
noodkabel |
nooddraad:
nuǝtdroǝt (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
noodkabel:
noodkabel (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Maurits]),
nuǝtkābǝl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
seindraad:
seindraad (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Domaniale]),
sęjndroǝt (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
trekdraad:
trɛkdroǝt (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia])
|
De trekdraad die over de hele lengte van het transportmiddel loopt en verbonden is met een seinfluit, een seinbel, of een noodschakelaar. In het laatste geval kan men met behulp van deze draad het transportmiddel op ieder moment en op iedere plaats in de pijler stilzetten. Omdat uit de vragen N 95, 484 ("trekdraad"), N 95, 660 ("noodkabel") en N 95, 669 ("nooddraad") niet duidelijk wordt of het de nooddraad van een seinfluit, seinbel, of noodschakelaar betreft, zijn in dit lemma alle antwoorden op de drie vragen bijeengezet. De woordtypen "seinkabel", "bellekabel", "seindraad" en "noodsein" wijzen waarschijnlijk op een signaalinstallatie. Het woordtype "noodschakelaar" (Q 21, Q 33, Q 112a) duidt erop dat men in de desbetreffende mijnen de noodschakelaar en de daarbijbehorende draad als een geheel beschouwde. [N 95, 484; N 95, 660; N 95, 669]
II-5
|
23458 |
noodklok |
noodklok:
noeëdklok (Q121p Kerkrade)
|
De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28364 |
noodschakelaar |
noodschalter:
nuǝtšaltǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
nūǝtšaltǝr (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Laura, Julia])
|
Schakelaar waarmee men in geval van nood het transportmiddel stil kan zetten. Zie ook het lemma Noodkabel. Volgens een invuller uit Q 121 was op de Domaniale mijn aan de noodschakelaar een lamp aangesloten, waarmee geseind kon worden. [N 95, 483]
II-5
|
30131 |
noors verband, kettingverband |
kettenverband:
kɛtǝvǝrbaŋk (Q121p Kerkrade),
noors verband:
nōrs ˲vǝrbaŋk (Q121p Kerkrade)
|
Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren, maar dat ook bruikbaar is bij steensmuren. Zie ook afb. 36. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek; tweede laag: drieklezoor, strek, kop, strek, strek; derde laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 15/16). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24f; monogr.; N 31, 24e]
II-9
|
28391 |
nootjeskool |
nootjer:
nø̄sjǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
nootjeren:
nø̄sjǝrǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
nootjes:
nootjes (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Maurits])
|
Kolensoort waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm. [N 95, 467]
II-5
|
20810 |
nootmuskaat |
muskaat:
besjoat (Q121p Kerkrade),
muskaatnoot:
besjoat’noos (Q121p Kerkrade),
muskatebloem:
besjoa’teblom (Q121p Kerkrade)
|
geraspte muskaat || muskaat || muskaat(noot)
III-2-3
|