e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nog in het ei zittend kipje kuiken: kȳxǝ (Kerkrade) [N 19, 40a] I-12
nog niet uitgerezen deeg nog niet gegangen: nox net jǝjaŋǝ (Kerkrade), onrijp: onrīf (Kerkrade) [N 29, 26a; monogr.] II-1
nok vorst: viǝš (Kerkrade) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
noodbed, kermisbed kermisbed: kerməns˂bɛt (Kerkrade) kermisbed III-2-1
noodkabel nooddraad: nuǝtdroǝt (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), noodkabel: noodkabel (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Maurits]), nuǝtkābǝl (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), seindraad: seindraad (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Domaniale]), sęjndroǝt (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), trekdraad: trɛkdroǝt (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Julia]) De trekdraad die over de hele lengte van het transportmiddel loopt en verbonden is met een seinfluit, een seinbel, of een noodschakelaar. In het laatste geval kan men met behulp van deze draad het transportmiddel op ieder moment en op iedere plaats in de pijler stilzetten. Omdat uit de vragen N 95, 484 ("trekdraad"), N 95, 660 ("noodkabel") en N 95, 669 ("nooddraad") niet duidelijk wordt of het de nooddraad van een seinfluit, seinbel, of noodschakelaar betreft, zijn in dit lemma alle antwoorden op de drie vragen bijeengezet. De woordtypen "seinkabel", "bellekabel", "seindraad" en "noodsein" wijzen waarschijnlijk op een signaalinstallatie. Het woordtype "noodschakelaar" (Q 21, Q 33, Q 112a) duidt erop dat men in de desbetreffende mijnen de noodschakelaar en de daarbijbehorende draad als een geheel beschouwde. [N 95, 484; N 95, 660; N 95, 669] II-5
noodklok noodklok: noeëdklok (Kerkrade) De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)] III-3-3
noodschakelaar noodschalter: nuǝtšaltǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]), nūǝtšaltǝr (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Laura, Julia]) Schakelaar waarmee men in geval van nood het transportmiddel stil kan zetten. Zie ook het lemma Noodkabel. Volgens een invuller uit Q 121 was op de Domaniale mijn aan de noodschakelaar een lamp aangesloten, waarmee geseind kon worden. [N 95, 483] II-5
noors verband, kettingverband kettenverband: kɛtǝvǝrbaŋk (Kerkrade), noors verband: nōrs ˲vǝrbaŋk (Kerkrade) Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren, maar dat ook bruikbaar is bij steensmuren. Zie ook afb. 36. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek; tweede laag: drieklezoor, strek, kop, strek, strek; derde laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 15/16). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24f; monogr.; N 31, 24e] II-9
nootjeskool nootjer: nø̄sjǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), nootjeren: nø̄sjǝrǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), nootjes: nootjes (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Maurits]) Kolensoort waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm. [N 95, 467] II-5
nootmuskaat muskaat: besjoat (Kerkrade), muskaatnoot: besjoat’noos (Kerkrade), muskatebloem: besjoa’teblom (Kerkrade) geraspte muskaat || muskaat || muskaat(noot) III-2-3