17636 |
oksel |
oksel:
de òksele (Q121p Kerkrade),
oksel (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
onder de arm:
onger de ärm (Q121p Kerkrade)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
boomolig:
boom’oalieg (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
l (du.):
öal (Q121p Kerkrade),
schmalz (du.):
sjmals (Q121p Kerkrade)
|
olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] || olijfolie || slaolie
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
nonnenvots:
nonnevots (Q121p Kerkrade),
wnt IX kol. 2063/2064 nonnefort: hetzelfde als -veest; naam van een lekkernij. De spelling met f wijkt af van den zuiveren vorm -vort; de vorm -fortsje die soms ook wordt opgegeven, zou doen denken dat bij ons de naam uit het duits komt (-furz) nonneveest: vert. van fr. pet de nonne: een soort van gebak in de vorm van kleine bolletjes, gemaakt o.a. van suiker, eiwit, oranjebloesem, citroensap. Thans vero.
non’nevóts (Q121p Kerkrade),
poffel:
poeffel (Q121p Kerkrade),
Syst. WBD
poefel (Q121p Kerkrade),
Verklw. püffelsje Mit vasteloavend bikt de mam poeffele
poef’fel (Q121p Kerkrade),
strik:
Mit vasteloavend bikt de mam nonnevótse en sjtrikke
sjtrik’ke (Q121p Kerkrade)
|
carnavalsgebak in de vorm van een strik || gebak || oliebol || Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
31314 |
oliegroefbeitel, spiebeitel |
spiebeitel:
špibēsǝl (Q121p Kerkrade)
|
Beitel waarmee een ronde groef, bijvoorbeeld een oliegroef of spiebaan in metaal kan worden aangebracht. De oliegroefbeitel lijkt op de ritsbeitel maar heeft een halfronde snede en is meestal licht gebogen. De kromme ritsbeitel (Q 111) werd gebruikt op plaatsen waar men met de rechte ritsbeitel niet bij kon. [N 33, 120; N 33, 111]
II-11
|
28054 |
oliekannetje |
oliesmaatje:
oalismø̄tjǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
oliesmannetje:
oalismeɛntsǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
oligmaatje:
oalixmø̄tsjǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
Metalen kannetje met spitse tuit, voor olie, waarmee luchthamers gesmeerd kunnen worden. [monogr.]
II-5
|
19546 |
olielamp |
oligslamp:
oͅalixslamp (Q121p Kerkrade),
oͅaləslamp (Q121p Kerkrade),
traangrèle:
troͅanjryl (Q121p Kerkrade),
traanlamp:
troͅanlamp (Q121p Kerkrade)
|
olielamp
III-2-1
|
26677 |
oliemolen |
oligsmolen:
oalixsmø̜lǝ (Q121p Kerkrade)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
30614 |
olieverf |
ölverf:
ø̜alvɛrǝf (Q121p Kerkrade)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
30705 |
olieverven |
strijken:
štrīxǝ (Q121p Kerkrade)
|
Schilderen met olieverf. [N 67, 66a]
II-9
|
23150 |
olifant |
olifant:
oalefant (Q121p Kerkrade),
Karte 109.
olifant (Q121p Kerkrade)
|
Elefant. || Olifant.
III-3-2
|