33792 |
omhulsel van het teellid |
sloek:
šlūx (Q121p Kerkrade)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
28370 |
omkeerrol |
keerrol:
kiǝrrǫl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
kīrrǫl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits]),
omkeer:
omkeer (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Winterslag, Waterschei]),
spanwagen:
španwān (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Rol aan het eind van de bandtransporteur waarover de band weer wordt teruggevoerd. [N 95, 642; monogr.]
II-5
|
25652 |
omkeren |
draaien:
drianǝ (Q121p Kerkrade),
keren:
kīrǝ (Q121p Kerkrade),
omdraaien:
ømdriǝnǝ (Q121p Kerkrade)
|
Kadetjes of andere broodjes omdraaien tijdens de rijsperiode. De informant van L 312 merkt op dat "kappen" is een gleuf maken in de kadetjes. [N 29, 96a; monogr.]
II-1
|
29056 |
omslag |
omslag:
ø̜mšlāx (Q121p Kerkrade)
|
Omslag in het algemeen. Boord of rand, doorgaans van verschillende stof of kleur, of met borduurwerk voorzien, welke aan de hals, de mouwen enz. van kledingstukken bevestigd is en bestemd is om omgeslagen of omgevouwen te worden. [N 62, 34e; MW]
II-7
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
omslagsdoek:
umsjlaachsdóch (Q121p Kerkrade),
plag:
plak (Q121p Kerkrade)
|
omslagdoek || schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
plaggetje:
verkleinwoord
pleksje (Q121p Kerkrade)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
plag:
plak (Q121p Kerkrade)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
umtrek (Q121p Kerkrade),
omvang:
um⁄vank (Q121p Kerkrade),
umkreis (du.):
um⁄krais (Q121p Kerkrade)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)] || omtrek || omvang
III-4-4
|
25087 |
onbelangrijk |
onwichtig:
onwiegtiech (Q121p Kerkrade),
weinig:
wennieg (Q121p Kerkrade),
winnieg (Q121p Kerkrade)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)] || weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
ongeschoft:
onjesjoeft (Q121p Kerkrade)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|