e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ongewijde aarde ongezegende aarde: onjezeënde eëd (Kerkrade) Het deel van het kerkhof dat vroeger diende als begraafplaats a) voor ongedoopt gestorven kinderen, b) evt. voor iemand die zelfmoord had gepleegd, c) evt. voor een gevonden maar niet geïdentificeerd lijk [ongewiejde èèrd, ...buiten de heg", verloren kerk [N 96A (1989)] III-3-3
onhandig snijden prossen: pròsje (Kerkrade) Hoe noemt U: Op een onhandige manier in het vlees snijden (prossen) [N 80 (1980)] III-2-3
onkruid, algemeen onkruid: onkrūt (Kerkrade), oŋkrūt (Kerkrade) De verzamelnaam van in het wild groeiende planten, tussen de cultuurgewassen; ze belemmeren de cultuurgewassen in hun groei en de boer zal ze dan ook bestrijden. Naar aanleiding van de opgave nuttigheid in L 387 merkt de zegsman op: "Nut is hier ɛvuil, viesɛ"; waarschijnlijker dan deze volksetymologie is echter dat het voorvoegsel on- hier is uitgevallen. Puinen, puimen is eigenlijk de soortnaam van een afzonderlijke plant (zie het lemma Kweek) maar hier uitdrukkelijk opgegeven als de algemene benaming voor alle soorten onkruid. Hetzelfde geldt voor de opgaven reutsel (zie het lemma Perzikkruid). De varianten op -ds zoals vuiligheids vertonen pseudo-klankverschuiving. [N 11, 70a en 80a; N 11A, 172d; N 14, 123 en 124; N 17, 11; N P, 15b en 16b; JG 1a, 1b; A 17, 11; A 26, 9; A 28, 10; A 30, 2; A 39, 1b; A 43, 13; L 2, 18; S 26; Wi 6; monogr.] I-5
onnozel godsgetrouw: jóds’-jetrui (Kerkrade), stom: sjtom (Kerkrade) iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || onnozel III-1-4
onnozel persoon aardappel: eë’pel (Kerkrade), demendier: cf. Kerkrade Wb. p. 70 s.v. "deëm"= tepel van een uier: cf. s.v. "deer"= dier; betekenis dus van "demendeer": tepel van een dier  deë’medeer (Kerkrade), ds (< du.): deus (Kerkrade), ds-kop (< du.): deus’kop (Kerkrade), hampelmann (du.): hampeleman (Kerkrade), heini: hainie (Kerkrade), hai’nie (Kerkrade), inne hainie (Kerkrade), hoennes: hoen’nes (Kerkrade), hoorn: verkl. heursje  heur (Kerkrade), hoornhannes: heurhannes (Kerkrade), horenpaard: heurepeëd (Kerkrade), horenpitter: heurepitter (Kerkrade), horenvee: heurevieë (Kerkrade), kappeskop: kap’peskop (Kerkrade), klos: Inne klös (Kerkrade), klotskop: klots’kop (Kerkrade), mosuil: moos’ül (Kerkrade), nicolaas: Inne niekela (Kerkrade), onnozele: onnuzel (Kerkrade), soepknul: tsoeppe knul (Kerkrade) een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onnozele hals || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || eenn onnozele hals || niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)] || onnozele hals || onnozele kerel || stomme uil, uilskuiken || stommeling || stommerik || sufferd || uilskuiken || zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)] III-1-4
onnozele-kinderendag onnozele-kinderen: onnoösele kinger (Kerkrade), onnûûzel kènger (Kerkrade), ónnuuzele kinger (Kerkrade), ónnüezele kinger (Kerkrade), (weinig gebruikt).  onnö zele kinger (Kerkrade) 28 december, herinneringsdag van de kindermoord in Bethlehem, Onnozele Kinderen [Onnüezele Kinger, Allerkinderdag, der Kinderdag]. [N 96C (1989)] || Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)] III-3-2
onrijp groen: jrøŋ (Kerkrade), jr‧ø̄n (Kerkrade), niet murg: ideosyncr.  nit murrieg (Kerkrade), onrijp: ónrief (Kerkrade) Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] || onrijp III-2-3
onrijp, onvolgroeid niet murrig: ideosyncr.  nit murrieg (Kerkrade) Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] I-7
onrustig blitzig: blit-tsieg (Kerkrade), onruhig (< du.): ónrui’-ieg (Kerkrade), wiebelig: wieb’belieg (Kerkrade) een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)] || onrustig III-1-4
onrustig persoon onrust: ón’ras (Kerkrade) onrustig persoon III-1-4