24482 |
paardekastanje |
kastaai:
ka(r)sjtai’ (Q121p Kerkrade),
kastaaieboom:
karsjtai’eboom (Q121p Kerkrade),
paardskastanje:
peëds’kasjtai (Q121p Kerkrade)
|
kastanje || kastanjeboom || paardekastanje
III-4-3
|
24414 |
paardenhorzel |
paardsoreis:
peëdshorees’ (Q121p Kerkrade),
paardsvlieg:
peadsvlei (Q121p Kerkrade)
|
paardenhorzel || paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
28327 |
paardenverzorger |
paardsjong:
pēǝtsjǫŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Eisden]),
paardsknecht:
pēǝtsknēǝt (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale]),
stalmeester:
šta.lmēstǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia])
|
Persoon die de paarden ondergronds verzorgde. [N 95, 937; monogr.]
II-5
|
33382 |
paarderuif |
roop:
rø̄p (Q121p Kerkrade),
ruif:
rø̄f (Q121p Kerkrade)
|
Het samenstel van latten, gelijkend op een ladder, dat in schuine stand wordt aangebracht boven de paardekrib en waaruit de paarden langzaam het hooi (soms ook gras) kunnen eten. De benamingen met krib zijn waarschijnlijk oneigenlijk gebruikt (vergelijk het woordtype hooikrib) of men kende ter plaatse oorspronkelijk geen ruif. Zie ook de toelichting bij het lemma "ruif voor de koeien" (2.2.19). Zie voor de fonetische documentatie van (krib) het lemma "paardekrib" (2.3.3) en voor (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3, nr. 4.1.2. In de kaart zijn de ruif-, reep- en roop-opgaven aangevuld met die uit de lemma''s "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "schaapsruif" (2.4.13). [N 5A, 59a en 59b; A 14, 13; L 42, 3; L 45, 12; monogr.]
I-6
|
33381 |
paardestal |
paardsstal:
pē ̞ǝts[stal] (Q121p Kerkrade)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
28325 |
paardestal ondergronds |
paardsstal:
pēǝtsšta.l (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia]),
pɛǝtsštal (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
paardstal:
pēǝtšta.l (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Ondergrondse paardestal. Voorheen werden bij het transport van kolen ondergronds paarden gebruikt. Deze paarden bleven ondergronds in een aparte stal. [N 95, 935]
II-5
|
33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
paardsknecht:
peǝts[knecht] (Q121p Kerkrade),
pēts[knecht] (Q121p Kerkrade)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
24863 |
paarse dovenetel |
rode netel:
roǝ nitǝl (Q121p Kerkrade)
|
Lamium purpureum L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met lichtpaarse bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op bouwland, in moestuinen en wegbermen en wordt 10 tot 30 cm hoog. De plant bloeit van maart tot oktober. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12b; A 60A, 75; monogr.]
I-5
|
23149 |
paasei |
osterei (du.):
oeësterai (Q121p Kerkrade),
paasei:
paosj-ai (Q121p Kerkrade)
|
Paasei.
III-3-2
|
22509 |
paaseieren zoeken |
paaseieren rapen:
poasjaier rafe (Q121p Kerkrade),
paaseieren zoeken:
poasjaier zukke (Q121p Kerkrade)
|
Het gebruik om paaseieren te zoeken/rapen op Paaszaterdag, wanneer de uit Rome teruggekeerde klokken geluid hebben. [N 96C (1989)]
III-3-2
|