e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pandoeren (kaartspel) pandoeren: pandoere (Kerkrade) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
pandverbeuren pandverbeuren: Pandverbeuren (Kerkrade) Lievelingsspel 5. [SND (2006)] III-3-2
panlat daklat: dāxlats (Kerkrade) Lat met een formaat van ongeveer 2 x 3.5 cm (1 x 1.5 duim) die vooral bij dakbedekkingen wordt gebruikt om er de dakpannen op te leggen. Zie ook het lemma ɛpanlattenɛ in wld II.9, pag. 107.' [N 50, 73b; monogr.] II-12
panlatten daklatten: dāxlatsǝ (Kerkrade) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9
pannen poppen het dak poppen: ǝt ˲dāx popǝ (Kerkrade) De voegen tussen dakpannen met behulp van stropoppen afdichten. Het woordtype 'poppen' werd in L 210 en omgeving ook gebruikt voor ø̄het fabriceren van bosjes stro voor het dekken van oude dakenø̄. [monogr.; N 32, 44d] II-9
pannen schuren schuren: šūrə (Kerkrade, ... ) metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] || schuren, poetsen III-2-1
pannen voegen de vorst afsmeren: dǝ viǝš˱ āfšmiǝrǝ (Kerkrade) De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a] II-9
pannenkoek pannenkoek: pannekog (Kerkrade), Syst. WBD  pannekor (Kerkrade), Verklw. pannekuchs-je  pan’nekóch (Kerkrade) pannekoek || Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenkoekenbeslag deeg: deeg (Kerkrade), pannenkoekdeeg: Syst. WBD  pannekor-deeg (Kerkrade) Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenlap pak-aan: pak-aa (Kerkrade), pak-ā (Kerkrade) lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)] || pannelap III-2-1