22526 |
pandoeren (kaartspel) |
pandoeren:
pandoere (Q121p Kerkrade)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22842 |
pandverbeuren |
pandverbeuren:
Pandverbeuren (Q121p Kerkrade)
|
Lievelingsspel 5. [SND (2006)]
III-3-2
|
31727 |
panlat |
daklat:
dāxlats (Q121p Kerkrade)
|
Lat met een formaat van ongeveer 2 x 3.5 cm (1 x 1.5 duim) die vooral bij dakbedekkingen wordt gebruikt om er de dakpannen op te leggen. Zie ook het lemma ɛpanlattenɛ in wld II.9, pag. 107.' [N 50, 73b; monogr.]
II-12
|
30223 |
panlatten |
daklatten:
dāxlatsǝ (Q121p Kerkrade)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
30477 |
pannen poppen |
het dak poppen:
ǝt ˲dāx popǝ (Q121p Kerkrade)
|
De voegen tussen dakpannen met behulp van stropoppen afdichten. Het woordtype 'poppen' werd in L 210 en omgeving ook gebruikt voor ø̄het fabriceren van bosjes stro voor het dekken van oude dakenø̄. [monogr.; N 32, 44d]
II-9
|
19434 |
pannen schuren |
schuren:
šūrə (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] || schuren, poetsen
III-2-1
|
30475 |
pannen voegen |
de vorst afsmeren:
dǝ viǝš˱ āfšmiǝrǝ (Q121p Kerkrade)
|
De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a]
II-9
|
20700 |
pannenkoek |
pannenkoek:
pannekog (Q121p Kerkrade),
Syst. WBD
pannekor (Q121p Kerkrade),
Verklw. pannekuchs-je
pan’nekóch (Q121p Kerkrade)
|
pannekoek || Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
deeg:
deeg (Q121p Kerkrade),
pannenkoekdeeg:
Syst. WBD
pannekor-deeg (Q121p Kerkrade)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19443 |
pannenlap |
pak-aan:
pak-aa (Q121p Kerkrade),
pak-ā (Q121p Kerkrade)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)] || pannelap
III-2-1
|