33032 |
platliggen van graan |
is gelegerd:
es gǝlēgǝrt (Q121p Kerkrade)
|
Wanneer de halmen door wind en regen platgeslagen zijn en tegen de grond liggen, is dat lastig werken voor de zichter. Hier staan steeds de persoonsvormen van het werkwoord genoemd, waarbij als onderwerp moet gedacht worden: "het koren"; achter in het lemma staan enkele zelfstandige naamwoorden: "platgelegerd graan". Heel in de uitdrukking ''(het koren) ligt heel'' staat voor ''helemaal''. [N 15, 13; monogr.]
I-4
|
19810 |
platte buis |
tromp:
tromp (Q121p Kerkrade)
|
verbreding van de kachelpijp, waarop koffie, soep e.d. worden warmgehouden
III-2-1
|
29831 |
platte kant |
lange zijde:
laŋ z ̇i (Q121p Kerkrade),
platte zijde:
platǝ zi. (Q121p Kerkrade)
|
De lange brede zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17a; N 98, 172; monogr.]
II-8
|
30169 |
platvol werk |
glad werk:
jlat węrǝk (Q121p Kerkrade),
plat werk:
plat węrǝk (Q121p Kerkrade)
|
Wijze van voegen waarbij de voorkant van de voeg gelijk ligt met die van de metselsteen. [N 32, 34a; monogr.; N 32, 29d]
II-9
|
23528 |
plechtig |
feierlich (du.):
faierlieg (Q121p Kerkrade)
|
Plechtig, feestelijk [faierlich?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30558 |
pleisteren |
afpleisteren:
āfpliǝstǝrǝ (Q121p Kerkrade),
een plafond inzetten:
enǝ plavǫŋ ezɛtsǝ (Q121p Kerkrade
[(de eerste pleisterlaag op een plafond aanbrengen)]
),
in de rauhputz werken:
en dǝr rǫwputs werǝkǝ (Q121p Kerkrade),
in de rauhputz zetten:
en dǝr rǫwputs ˲zɛtsǝ (Q121p Kerkrade),
in de rauwe werken:
en dǝr rǫwǝ werǝkǝ (Q121p Kerkrade),
in de rauwe zetten:
en dǝr rǫwǝ zɛtsǝ (Q121p Kerkrade),
in het rauwt werken:
en ǝt rǫwt werǝkǝ (Q121p Kerkrade),
in het rauwt zetten:
en ǝt rǫwt zɛtsǝ (Q121p Kerkrade),
pleisteren:
pliǝstǝrǝ (Q121p Kerkrade),
rapen:
rapǝ (Q121p Kerkrade
[(ruw bepleisteren)]
),
rauw afpleisteren:
rǫw āfpliǝstǝrǝ (Q121p Kerkrade)
|
Een muurvlak of plafond bedekken met een laag metselmortel uit kalk en zand of Portlandcement. Voor fijner werk, vooral binnenhuis, worden muur of plafond eerst bedekt met een laag mortel, vervolgens effen geschuurd en dan overtrokken met een dunne laag pleisterspecie, meestal bestaande uit gegoten kalk en gips. Ook in Q 121 kende men verschillende bewerkingen om een muur te bepleisteren. Als eerste werd op de gemetselde muur met behulp van een speciale troffel, de zogenaamde 'schmeisstroffel' ('šmajstrufǝl'), een laag specie aangebracht. Het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, van voren recht. Men noemde dit: 'in het rauwt zetten' ('en ǝt rǫwt ˲z'tsǝ'). De stucadoor maakte daartoe een mortel aan, bestaande uit 5 delen zand, 1 deel kalk en 1 deel cement, die 'rauhputz' ('rǫwputs') werd genoemd. Nadat de laag was aangebracht werd hij met behulp van een rij glad gemaakt. Wanneer de muur ongeveer veertien dagen had gedroogd, kon men beginnen met de afwerking. Men noemde dit: de muur 'in de witte zetten' ('en dǝr w ̇īsǝ z'tsǝ') of 'in de fijnputz zetten' ('en dǝr fīn-/fajnputs z'tsǝ'). Daarbij werden twee lagen opgebracht. Het opbrengen van de eerste laag werd gedaan met behulp van de troffel en de 'sprahe' ('šprǭǝn'). Vervolgens werd de muur met de plakspaan gladgeschuurd. Voor de laatste laag gebruikte men 'vette spijs' ('v'tǝ špīs'), dus mortel waar veel kalk in was gemengd, zodat die laag ook wel 'de vette' ('dǝr v'tǝ') werd genoemd. Ook deze laag werd weer met de plakspaan verder afgewerkt. Zie ook de toelichtingen bij de lemmata 'Plafond', 'Plakspaan' en 'Speciebord'. Bij het pleisteren van een plafond werd de pleistermortel met grote kracht tegen de pleisterlatten gedrukt. Het teveel aan pleister dat bij deze werkzaamheden achter de latten terecht kwam, werd in Q 193 'kraal' ('kral') genoemd. Het woord werd ook gebruikt voor het teveel aan specie aan de binnenkant van een spouwmuur (Gronsvelds Woordenboek, pag. 243). [N 32, 37a; N 32, 37b; monogr.]
II-9
|
30567 |
pleisterlaag |
de witte:
dǝr w ̇isǝ (Q121p Kerkrade),
fijn-/feinputz:
fīnputs, fajnputs (Q121p Kerkrade),
rauhputz:
rǫwputs (Q121p Kerkrade),
rauwe:
rǫwǝ (Q121p Kerkrade),
rauwt:
rǫwt (Q121p Kerkrade)
|
Deklaag van een beraping of een plafond. [monogr.]
II-9
|
30560 |
pleistermortel |
de vette:
dǝr vɛtǝ (Q121p Kerkrade
[(vette specie speciaal voor een plafond)]
),
gerademaakspijs:
jrātmasšpīs (Q121p Kerkrade
[(specie voor de tweede pleisterlaag van een plafond)]
),
half om half:
hǭf˱ øm hǭf (Q121p Kerkrade
[(specie voor de eerste witpleisterlaag van een plafond: bestaat voor de helft uit zilverzand en voor de andere helft uit kalk)]
),
inzetspijs:
ezɛtšpīs (Q121p Kerkrade
[(specie die bij het aanbrengen van de eerste pleisterlaag op een plafond wordt gebruikt)]
),
pleisterspijs:
pliǝstǝr[spijs] (Q121p Kerkrade)
|
Mortel voor pleisterwerk. Pleistermortel mag, om krimpscheuren te voorkomen, niet te vet zijn. Hij wordt dan ook meestal samengesteld uit 1 deel Portlandcement op 3 delen zand of 1 deel kalkpoeder, 1,5 deel tras en 2,5 à 3 delen zand of 1 deel Portlandcement, 1 deel tras en 5 delen zand (Zwiers II, pag. 218). Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste woorden en woorddelen het lemma 'Mortel'. [N 30, 38d; N 32, 37b; monogr.]
II-9
|
30565 |
pleistermortel gladstrijken |
afglatten:
āfjlɛtǝ (Q121p Kerkrade),
afpoleren:
āf˱bulīrǝ (Q121p Kerkrade
[(gebeurt nadat de afwerklaag op de muur is aangebracht)]
),
greumelen afdoen:
jrømǝlǝ āf˱duǝ (Q121p Kerkrade
[(gebeurt met behulp van het houten raapbord ongeveer twee uur nadat de eerste pleisterlaag is opgebracht)]
)
|
Een pleisterlaag met behulp van het raapbord gladmaken. [N 32, 38a; monogr.]
II-9
|
29939 |
pleistertroffel |
pannenstrijker:
panǝštrīxǝr (Q121p Kerkrade),
pleistertroffel:
plīstǝrtrufǝl (Q121p Kerkrade
[(spits of rond)]
),
spitstroffel:
špets[troffel] (Q121p Kerkrade),
spitstroffeltje:
špetstryfǝlšǝ (Q121p Kerkrade),
špetstrøfǝlšǝ (Q121p Kerkrade)
|
Klein troffeltje met veerkrachtig blad voor het pleisteren van (kleine) oppervlakken en voor werkzaamheden op plaatsen waarvoor de normale troffel te groot is. In Q 121 wordt het spitstroffeltje gebruikt voor het fijnere werk van de stucadoor. Zie afb. 1b. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden '(troffel)' en '(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8a; monogr.]
II-9
|