e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
platliggen van graan is gelegerd: es gǝlēgǝrt (Kerkrade) Wanneer de halmen door wind en regen platgeslagen zijn en tegen de grond liggen, is dat lastig werken voor de zichter. Hier staan steeds de persoonsvormen van het werkwoord genoemd, waarbij als onderwerp moet gedacht worden: "het koren"; achter in het lemma staan enkele zelfstandige naamwoorden: "platgelegerd graan". Heel in de uitdrukking ''(het koren) ligt heel'' staat voor ''helemaal''. [N 15, 13; monogr.] I-4
platte buis tromp: tromp (Kerkrade) verbreding van de kachelpijp, waarop koffie, soep e.d. worden warmgehouden III-2-1
platte kant lange zijde: laŋ z ̇i (Kerkrade), platte zijde: platǝ zi. (Kerkrade) De lange brede zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17a; N 98, 172; monogr.] II-8
platvol werk glad werk: jlat węrǝk (Kerkrade), plat werk: plat węrǝk (Kerkrade) Wijze van voegen waarbij de voorkant van de voeg gelijk ligt met die van de metselsteen. [N 32, 34a; monogr.; N 32, 29d] II-9
plechtig feierlich (du.): faierlieg (Kerkrade) Plechtig, feestelijk [faierlich?]. [N 96B (1989)] III-3-3
pleisteren afpleisteren: āfpliǝstǝrǝ (Kerkrade), een plafond inzetten: enǝ plavǫŋ ezɛtsǝ (Kerkrade  [(de eerste pleisterlaag op een plafond aanbrengen)]  ), in de rauhputz werken: en dǝr rǫwputs werǝkǝ (Kerkrade), in de rauhputz zetten: en dǝr rǫwputs ˲zɛtsǝ (Kerkrade), in de rauwe werken: en dǝr rǫwǝ werǝkǝ (Kerkrade), in de rauwe zetten: en dǝr rǫwǝ zɛtsǝ (Kerkrade), in het rauwt werken: en ǝt rǫwt werǝkǝ (Kerkrade), in het rauwt zetten: en ǝt rǫwt zɛtsǝ (Kerkrade), pleisteren: pliǝstǝrǝ (Kerkrade), rapen: rapǝ (Kerkrade  [(ruw bepleisteren)]  ), rauw afpleisteren: rǫw āfpliǝstǝrǝ (Kerkrade) Een muurvlak of plafond bedekken met een laag metselmortel uit kalk en zand of Portlandcement. Voor fijner werk, vooral binnenhuis, worden muur of plafond eerst bedekt met een laag mortel, vervolgens effen geschuurd en dan overtrokken met een dunne laag pleisterspecie, meestal bestaande uit gegoten kalk en gips. Ook in Q 121 kende men verschillende bewerkingen om een muur te bepleisteren. Als eerste werd op de gemetselde muur met behulp van een speciale troffel, de zogenaamde 'schmeisstroffel' ('šmajstrufǝl'), een laag specie aangebracht. Het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, van voren recht. Men noemde dit: 'in het rauwt zetten' ('en ǝt rǫwt ˲z'tsǝ'). De stucadoor maakte daartoe een mortel aan, bestaande uit 5 delen zand, 1 deel kalk en 1 deel cement, die 'rauhputz' ('rǫwputs') werd genoemd. Nadat de laag was aangebracht werd hij met behulp van een rij glad gemaakt. Wanneer de muur ongeveer veertien dagen had gedroogd, kon men beginnen met de afwerking. Men noemde dit: de muur 'in de witte zetten' ('en dǝr w ̇īsǝ z'tsǝ') of 'in de fijnputz zetten' ('en dǝr fīn-/fajnputs z'tsǝ'). Daarbij werden twee lagen opgebracht. Het opbrengen van de eerste laag werd gedaan met behulp van de troffel en de 'sprahe' ('šprǭǝn'). Vervolgens werd de muur met de plakspaan gladgeschuurd. Voor de laatste laag gebruikte men 'vette spijs' ('v'tǝ špīs'), dus mortel waar veel kalk in was gemengd, zodat die laag ook wel 'de vette' ('dǝr v'tǝ') werd genoemd. Ook deze laag werd weer met de plakspaan verder afgewerkt. Zie ook de toelichtingen bij de lemmata 'Plafond', 'Plakspaan' en 'Speciebord'. Bij het pleisteren van een plafond werd de pleistermortel met grote kracht tegen de pleisterlatten gedrukt. Het teveel aan pleister dat bij deze werkzaamheden achter de latten terecht kwam, werd in Q 193 'kraal' ('kral') genoemd. Het woord werd ook gebruikt voor het teveel aan specie aan de binnenkant van een spouwmuur (Gronsvelds Woordenboek, pag. 243). [N 32, 37a; N 32, 37b; monogr.] II-9
pleisterlaag de witte: dǝr w ̇isǝ (Kerkrade), fijn-/feinputz: fīnputs, fajnputs (Kerkrade), rauhputz: rǫwputs (Kerkrade), rauwe: rǫwǝ (Kerkrade), rauwt: rǫwt (Kerkrade) Deklaag van een beraping of een plafond. [monogr.] II-9
pleistermortel de vette: dǝr vɛtǝ (Kerkrade  [(vette specie speciaal voor een plafond)]  ), gerademaakspijs: jrātmasšpīs (Kerkrade  [(specie voor de tweede pleisterlaag van een plafond)]  ), half om half: hǭf˱ øm hǭf (Kerkrade  [(specie voor de eerste witpleisterlaag van een plafond: bestaat voor de helft uit zilverzand en voor de andere helft uit kalk)]  ), inzetspijs: ezɛtšpīs (Kerkrade  [(specie die bij het aanbrengen van de eerste pleisterlaag op een plafond wordt gebruikt)]  ), pleisterspijs: pliǝstǝr[spijs] (Kerkrade) Mortel voor pleisterwerk. Pleistermortel mag, om krimpscheuren te voorkomen, niet te vet zijn. Hij wordt dan ook meestal samengesteld uit 1 deel Portlandcement op 3 delen zand of 1 deel kalkpoeder, 1,5 deel tras en 2,5 √† 3 delen zand of 1 deel Portlandcement, 1 deel tras en 5 delen zand (Zwiers II, pag. 218). Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste woorden en woorddelen het lemma 'Mortel'. [N 30, 38d; N 32, 37b; monogr.] II-9
pleistermortel gladstrijken afglatten: āfjlɛtǝ (Kerkrade), afpoleren: āf˱bulīrǝ (Kerkrade  [(gebeurt nadat de afwerklaag op de muur is aangebracht)]  ), greumelen afdoen: jrømǝlǝ āf˱duǝ (Kerkrade  [(gebeurt met behulp van het houten raapbord ongeveer twee uur nadat de eerste pleisterlaag is opgebracht)]  ) Een pleisterlaag met behulp van het raapbord gladmaken. [N 32, 38a; monogr.] II-9
pleistertroffel pannenstrijker: panǝštrīxǝr (Kerkrade), pleistertroffel: plīstǝrtrufǝl (Kerkrade  [(spits of rond)]  ), spitstroffel: špets[troffel] (Kerkrade), spitstroffeltje: špetstryfǝlšǝ (Kerkrade), špetstrøfǝlšǝ (Kerkrade) Klein troffeltje met veerkrachtig blad voor het pleisteren van (kleine) oppervlakken en voor werkzaamheden op plaatsen waarvoor de normale troffel te groot is. In Q 121 wordt het spitstroffeltje gebruikt voor het fijnere werk van de stucadoor. Zie afb. 1b. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden '(troffel)' en '(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8a; monogr.] II-9