26241 |
plooien |
plooien:
plǫwǝ (Q121p Kerkrade)
|
[N 62, 12b; N 62, 12a; L A2, 379; MW; monogr.]
II-7
|
18424 |
plooirok |
vouwenrok:
vauwerok (Q121p Kerkrade)
|
plooirok
III-1-3
|
27740 |
plooirug |
zadel:
zadǝl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Doordat de koollagen hun oorspronkelijke horizontale ligging hebben verloren, krijgen ze een bepaalde helling. Plooiingen van de laag waarbij de samenhang niet is verbroken, worden zadel en kom genoemd (MBK I pag. 20). Verloopt de plooiing naar boven, dan spreekt men van een zadel of plooirug. [N 95, 841; monogr.]
II-5
|
29417 |
plooitang |
falztang:
falstsaŋ (Q121p Kerkrade)
|
Tang met twee dwars op de tangbenen staande, brede, platte bekken waarmee metalen platen in een rechte lijn gebogen kunnen worden. Zie ook afb. 172a-b. De tang wordt vooral voor klein buigwerk gebruikt, bijvoorbeeld als men op karwei is. Vuylsteke (pag. 113) kent het woord plooitang ook voor een dubbele ijzeren staaf waartussen men metalen plaat kan buigen. Vgl. hiervoor ook afb. 172c-e. [N 33, 167; N 33, 170; N 64, 9]
II-11
|
28789 |
pluche |
pluche:
plyš (Q121p Kerkrade)
|
Zware, fluweelachtige, oorspronkelijk wollen, thans meestal katoenen of kunstzijden stof met lange pool (Van Dale, pag. 2200). [N 62, 98; N 62, 78; N 62, 90; N 59, 201; monogr.]
II-7
|
17831 |
plukken |
plukken:
pløkən (Q121p Kerkrade)
|
plukken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
33484 |
plukken, van fruit |
plukken:
plø.kə (Q121p Kerkrade)
|
I-7
|
21747 |
plunderen |
rubern (du.):
Van Dale (DN): räubern, jatten, roven.
räubere (Q121p Kerkrade)
|
als buit meenemen [pluimen, plunderen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19609 |
po, nachtspiegel |
kamerpot:
kamərpoͅt (Q121p Kerkrade),
nachtgeschier:
nātjəšīr (Q121p Kerkrade)
|
nachtspiegel
III-2-1
|
24991 |
poeder, pulver |
pulver:
polver (Q121p Kerkrade)
|
tot fijn gruis of zeer fijne koreltjes gemaakte vaste stof [peder, pulver, poeder, stof] [N 91 (1982)]
III-4-4
|