33807 |
pommelee, appelschimmel |
appelschimmel:
apǝlšømǝl (Q121p Kerkrade)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
25382 |
pompen |
pompen:
pompǝ (Q121p Kerkrade)
|
Eén van de poten bewegen om zo het bloed beter te laten uitstromen nadat de keel van het dier is doorgesneden. [N 28, 14; monogr.]
II-1
|
27203 |
pompenkamer |
pompenkamer:
pompǝkamǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Ondergrondse ruimte waarin de pompen voor de ontwatering van de mijngangen zijn opgesteld. [monogr.; N 95, 788; Vwo 613; Vwo 614]
II-5
|
31183 |
pompenmaker |
pompenmaker:
pompǝmɛxǝr (Q121p Kerkrade)
|
Koperslager die zich vooral toelegt op het vervaardigen en plaatsen van waterpompen. Toen in L 329 de waterleiding haar intrede deed, bleef daar aanvankelijk pompenmaker het woord om een loodgieter aan te duiden; thans wordt het woord in deze betekenis vrijwel niet meer gebruikt. [N 66, 56; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
27249 |
pompmachinist |
pompenmachinist:
pompǝmašines (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
pomper:
pømpǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Waterschei]),
pompmachinist:
pompmachinist (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Maurits]),
pompmašǝnes (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
)
|
De arbeider die de pompen bedient. [N 95, 136; monogr.]
II-5
|
33572 |
pompoen |
krbis (du.):
kürbies (Q121p Kerkrade),
paradeappel:
para’de-appel (Q121p Kerkrade)
|
pompoen || sierpompoen
I-7
|
18504 |
pompon van een muts |
floche (fr.):
floes (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
kwast, pluim || pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31639 |
pompzwengel |
zwengel:
šwøŋǝl (Q121p Kerkrade)
|
Een met de hand te bedienen hefboom die door middel van de zuigerstang de pompzuiger op en neer doet bewegen. Zie ook afb. 240. Met het woord ɛijzerwerkɛ (izarwerak) werd in L 423 het geheel van alle metalen onderdelen aangeduid die nodig waren om de zuiger in beweging te brengen. Het ijzerwerk bestond behalve uit de pompzwengel ook uit de ɛstoelɛ (sto:l), de ondersteuning van het scharnierpunt van de pompzwengel, en de passant (pasant), een uit twee metalen plaatjes vervaardigd overgangsstuk dat de scharnierende verbinding vormde tussen de pompzwengel en de zuigerstang. Het hele ijzerwerk was gemonteerd op een houtenplank, de pompenplank (pompzplayk).' [N 64, 133n; N 66, 49n; monogr.]
II-11
|
31431 |
ponsmachine |
lokstans:
lǭxštans (Q121p Kerkrade)
|
Door handkracht of door een elektromotor aangedreven machine om gaatjes te maken in plaatmateriaal. Bij het ponsen wordt een hardstalen ponsnippel met grote kracht door het te bewerken materiaal gedrukt waarbij een, meestal rond, plaatje wordt uitgesneden. Het plaatmateriaal rust daarbij op een metalen onderlaag, het ponsbed, waarin één of meer uithollingen zijn aangebracht die in doorsnee overeenkomen met die van de ponsnippel. Zie ook afb. 133. Het woordtype knipmachine (L 159a) is in dit lemma opgenomen omdat er ook gecombineerde pons- en knipmachines bestaan waarmee beide werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. [N 33, 345]
II-11
|
31432 |
ponsnippel |
stempel:
štɛmpǝl (Q121p Kerkrade)
|
Het onderdeel van de ponsmachine waarmee het gat in het plaatmateriaal wordt geponst. Het bestaat uit een hardstalen pen met een massieve schacht, die eindigt in een hol uiteinde waarvan de omtrek geslepen is. Zie ook afb. 134. [N 33, 346a; N 64, 72]
II-11
|