e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
reuk stank: Opm. RK. Deze opgave heeft geen betrekking op het zintuig, maar op dat wat men met de neus waarneemt, geur, lucht, van verschillende voorwerpen uitgaande prikkeling van de reukzenuwen [Van Dale], meer in het bijzonder een onaangename reuk, geur.  staŋk (Kerkrade) een reuk [ZND A2 (1940sq)] III-1-1
reuzel veer: vēr (Kerkrade), vēǝr (Kerkrade) Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.] II-1
reuzel, bladvet veer: veer (Kerkrade), vet rondom het middenrif  veer (Kerkrade), verenvet: ve’revet (Kerkrade) Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] || vet || vet rondom het middenrif III-2-3
rib rib: ing rib (Kerkrade), ing rip (Kerkrade), rip (Kerkrade, ... ), rub (Kerkrade) een rib [ZND A1 (1940sq)] || rib, ribben [N 10 (1961)] III-1-1
ribbel ribbel: ribbel (Kerkrade) een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)] III-4-4
ribben in stukken delen doorhouwen: dur hǫwǝ (Kerkrade), doorzagen: dørex zēgǝ (Kerkrade) [N 28, 104; N 28, 106a; monogr.] II-1
ribfluweel, manchester, koordmanchester manchester: manšɛstǝr (Kerkrade) Zwaar geribd of glad katoenfluweel voor werkkleding. [N 62, 94; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
richting richtung: rextuŋ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]), stonde: štǫnt (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]) De te volgen richting bij de aanleg van mijngangen. Volgens de invuller uit Q 121 bestond de "richtung" uit drie verzwaarde touwtjes (schietloden) die in elkaars verlengde aan het dak van de mijngang bevestigd waren. De markeringen werden door de mijnmeter aangebracht. Het woordtype "stonde" (Q 112a, Q 113, Q 117, Q 121, Q 121b, Q 202) is gelijk aan het Duitse "Stunde", dat in de mijnwerkersterminologie een speciale betekenis krijgt (z. RhWB XVIII pag. 938 s.v. "Stunde"). [monogr.; N 95, 846; N 95, 708] II-5
richtingssnoer, schietlood lood: luǝt (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), l˙ūǝt (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Domaniale]), loodje: lyǝtšǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), richtungsnoer: rextuŋšnōr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), schietlood: šesluǝt (Kerkrade  [(Wilhelmina / Domaniale)]   [Domaniale]) Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte richting bepaalt. De schietloden of richtingstouwen worden bevestigd aan meettekens in het dak (MBK II pag. 41). [N 95, 847; N 95, 859] II-5
richtkeg pflock: flǫk (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]) Houten, ronde wig van ±10 cm lengte, die in het dakgesteente wordt aangebracht in een geboord gat. In de wig bevindt zich een spijker waaraan het schietlood wordt opgehangen. Door de mijnmeter worden altijd drie stuks in elkaars verlengde aangebracht. [monogr.] II-5