21214 |
riool |
riool:
riejoeël (Q121p Kerkrade)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21200 |
rit |
toer (<fr.):
toer (Q121p Kerkrade)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31313 |
ritsbeitel, kantbeitel |
kruisbeitel:
kryts˱bēsǝl (Q121p Kerkrade)
|
Stalen beitel die dient voor het hakken van smalle groeven in metaal. De beitel heeft een enigszins speervormig toelopende punt, die smaller is dan het hechtgedeelte. Zie ook afb. 51. Volgens de invuller uit Q 121 diende de kruisbeitel om ijzer, klinknagels en lassen weg te kappen bij smalle gleuven. De beitel had een lengte die varieerde van 100 mm tot 250 mm. [N 33, 120; N 33, 111; N 33, 116; N 33, 117]
II-11
|
25039 |
ritselen |
rasseln (du.):
ras⁄sele (Q121p Kerkrade),
rispelen:
ries⁄pele (Q121p Kerkrade),
ritselen:
ritsele (Q121p Kerkrade)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)] || ritselen
III-4-4
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
ruchele (Q121p Kerkrade),
röchele (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
miemelen:
miem’mel (Q121p Kerkrade),
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
miemmele (Q121p Kerkrade),
Himbeere, Johannisbeere
mī.məl (Q121p Kerkrade),
m‧iməl (Q121p Kerkrade),
rode wiemeren:
roe wiemere (Q121p Kerkrade)
|
[DC 13 (1945)]aalbes [N 82 (1981)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
karoot:
kǝrūǝt (Q121p Kerkrade),
rode kroot:
rūǝ krūǝt (Q121p Kerkrade)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
24508 |
rode bosbes |
wolber:
ideosyncr.
wolbere (Q121p Kerkrade)
|
De rode bosbes, vossebes (bospalm, naagdebes, kwachtbes, gourbes, kroos, kreus, rode bleek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24405 |
rode bosmier |
amezeik:
eigen spellingsysteem
oamezeek (Q121p Kerkrade)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20655 |
rode kool |
rode kappes:
roeëd kappes (Q121p Kerkrade),
roeə kappes (Q121p Kerkrade),
rode kool:
roe koel (Q121p Kerkrade),
roekoel (Q121p Kerkrade),
rood gemeus:
roed gemus (Q121p Kerkrade),
roeêt jemus (Q121p Kerkrade)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)], [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|